door Tanja | nov 13, 2016 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Ik zit op het voeteneinde van het hemelbed. De voile gordijnen die vanaf de top van het bed tot de grond hangen vallen langs me heen. Tegen de wand staat een grote wandklok die me niet eerder was opgevallen met op de kast een geitje geschilderd. De ouderwetse wijzers en Romeinse cijfers van de klok wijzen aan dat het bijna kwart voor elf is. Mijn linkerhand glijdt ondertussen gedachteloos over de sprei van het bed waar een patroon van witte konijntjes en horloges op staan afgebeeld. Ik vind het een beetje een aparte combinatie en pijnig mijn hersenen om te achterhalen of konijntjes en horloges misschien een link zijn naar een of ander sprookje, maar ik kom er niet op. De uitnodiging van het hartenvrouwtje staat nog en het vooruitzicht om naar de salon te gaan voor een drankje en een goed gesprek verheugd me. In mijn rechterhand heb ik de twee boeken van Robert Monroe vast. Ik vond ze net in mijn weekendtas en ik vraag me af of ik ze op mijn nachtkastje moet leggen voor morgen of dat ik ze meeneem naar beneden. Mijn gastvrouw lijkt me echter het type die me nog wel eens zou kunnen verrassen met haar open mind en ik besluit de boeken mee te nemen naar beneden.
Een paar minuten later loop ik de sprookjeskamer uit, terug naar beneden en overvalt me de stilte van het bed & breakfast weer. Het feit dat er geen andere gasten zijn en dat ik helemaal alleen moet slapen in dit oude, krakende huis met zijn schaduwen, benauwd me een beetje. Ik haast me de trappen af en als ik beneden ben aangekomen, word ik begroet door Dinah die lag te slapen op een van de fauteuils en rekkend en strekkend op me afloopt voor een aai.
“Waar is je vrouwtje?” zeg ik werktuiglijk.
“Mauw”, antwoordt Dinah en loopt van me weg. “Zal ik achter hem aan lopen?” Gaat het door me heen. Maar dat lijkt me niet zo beleefd. Ik hoef er echter niet lang bij stil te staan want mevrouw Hart komt vanuit een deur rechts van het zithoekje met de oorstoelen.
“Ik zit hier, Celia. Hier is de salon.” De heldere stem van het hartenvrouwtje klinkt zo vrolijk dat ik haar het vergeten van mijn naam onmiddellijk vergeef. Ze zegt het op z’n Engels ‘Sielia’ en dat klinkt inderdaad bijna als Sylvia. “Ach, wat maakt het ook uit. Het is maar een naam,” denk ik vergoelijkend en loop achter haar aan de salon in met de twee boeken, die ik nog mee naar beneden heb genomen, tegen me aangeklemd.
“O wat gezellig!” Roep ik impulsief uit, als ik de salon betreed. Het stijlgevoel van het kleine Hartenvrouwtje heeft hier ook zijn werk gedaan. Ondanks de schaarse verlichting, straalt de salon een combinatie van fleurigheid en klasse uit. Langs de linkerwand is een kamerhoge boekenkast zichtbaar van licht eikenhout met naar schatting ongeveer duizend boeken. Ik kan die inschatting redelijk goed maken, omdat Jeroen en ik in ons studentenappartement ook ongeveer duizend boeken hadden. Als je beiden van jongs af aan als boekenwurm door het leven gaat, heb je al snel een flinke verzameling opgebouwd. De boeken worden van boven verlicht door een aantal spots en in een flits zie ik ‘Quantum Physics’ op de rug van een boek staan en ook de namen ‘Einstein’ en ‘Max Planck’ schieten langs mijn netvlies. Mijn hart maakt een vreugdesprongetje. Deze vrouw heeft kwantum fysica in haar boekenkast staan. “Dat geeft deze burger moed,” denk ik opgetogen.
Het midden van de kamer wordt in beslag genomen door een met kleurige stoffen bekleedde barokken zithoek. Een tweezitsbank, een driezitsbank en twee zitstoelen, waarvan de houten, krullende omlijsting en de pootjes zijn afgewerkt met zilververf. Dinah trippelt langs me heen richting het bankstel en tot mijn grote verbazing merk ik op dat hij ook hier een kartonnen doos heeft om in te liggen. De met oude kranten gevulde doos staat als dissonant tussen de tweezits en de fauteuil in. “Deze kat is dol op koekjes en kartonnen dozen.” Grinnik ik in stilte.
“Wat een leuke meubeltjes, een combinatie van oud en hip.” Glimlach ik.
“Ik heb ze op een rommelmarkt op de kop getikt en ze zelf bekleed en geschilderd.” De kleine dame staat er vergenoegd naar te kijken. “Vind je het niet enig, dat zilver op dat kleurige katoen?” Ze kijkt me vrolijk aan en ik knik hartgrondig. Ik ben het volkomen met haar eens.
“Ik zie dit soort bankjes wel eens op Marktplaats en vooral deze vrolijk gekleurde versie met goud- of zilververf heeft me altijd aangetrokken.” Zeg ik half in gedachten.
“Marktplaats?” Vraagt het dametje met een frons tussen haar wenkbrauwen. Ik wapper haar vraag weg. “Ja eh… de marktplaats bij ons in het westen. Dat is een soort eh… tweedehands winkel” stotter ik en vestig haar aandacht op het volgende aspect van de salon die mij opvalt. De grote openslaande deuren naar de met lichtjes versierde achtertuin.
“Knus, die lichtjes en leuk dat de gordijnen nog open zijn.” Knik ik waarderend.
“Ja”, zegt mevrouw Hart, terwijl ze naar de grote glazen deuren loopt. “Ik hou van open gordijnen. Dat geeft een veel ruimtelijker effect. Vind je niet?” Ze kijkt me vragend aan.
“Zeker weten.” Antwoord ik. “En de tuin is groter dan ik dacht.” Zeg ik er achteraan.
“Morgen laat ik hem je zien. Je zult versteld staan.” Het hartenvrouwtje draait zich om en loopt naar de open haard aan de rechterkant van de ruimte waar de zithoek omheen gedrapeerd staat. Ze port, op haar hurken, met een pook in het vuur en herplaatst een half verkoolt haardblok. “Maar het jezelf gemakkelijk, Celia”, zegt ze, omkijkend naar mij. Ik kies ervoor om in de hoek van de tweezits plaats te nemen en krul mijn in sloffen gehulde voeten onder mijn billen. Ik voel me hier thuis en doe wat mijn gastvrouw zegt. Ik maak het mezelf gemakkelijk. De boeken van Robert Monroe die ik nog steeds onder mijn arm droeg, leg ik naast me neer op de bank. Op de licht eiken salontafel staat een kitscherige, zilveren dienblad met daarop twee glaasjes. Mevrouw Hart ziet me kijken en zegt:
“Lust je port?” Ik aarzel. Ik lust port, maar drink liever geen alcohol meer. Mijn slaapcyclus raakt verstoord en ik krijg er een erg duf hoofd van. Maar het lieve hartenvrouwtje merkt mijn aarzeling op en zegt er vlug achteraan:
“Ik heb ook andere drankjes, zoal sherry, wijn en zelfs een oude whisky. Maar een kopje thee zetten is ook geen enkel probleem.” Ze staat op en vouwt haar handen ineen alsof ze als een standbeeld wacht op mijn antwoord.
“Een kopje thee zou heerlijk zijn, Mevrouw Hart”, zeg ik. “Ik ben ook dol op port, maar dan slaap ik onrustiger. Ik hoop niet dat u het erg vindt?”
“Nee, allicht niet! Ik ga meteen een pot heerlijke kruidenthee zetten. Het is mijn eigen mengsel uit de tuin. Mijn gasten slapen er altijd heerlijk op!” Vervolgt ze enthousiast en dribbelt de salon uit naar de keuken.
Terwijl het hartenvrouwtje even weg is, neem ik de tijd om de boeken in de kast te bestuderen. Ik zie oude lijvige encyclopedieën, nieuwere pocketboeken en romans, maar ook antiquarisch materiaal van overleden psychotherapeuten, natuurkundigen en andere geleerden. Ik ben van kleins af aan altijd al dol geweest op elke verzameling boeken die ik waar dan ook maar tegen kwam en ik mag vanuit mijn liefde voor boeken wel zeggen dat deze privé bibliotheek een parel van wijsheid is. Ik pak er een boek van Albert Einstein uit met als titel ‘Relativitätstheorie’ en ik laat mijn hand over de oude, rafelige kaft glijden. Net als ik de het gelige boek wil open slaan, hoor ik mijn gastvrouw de deur door komen en laat het antieke boek terug op zjin plek glijden. Dinah die zijn vrouwtje ook hoort aankomen en de aanwezigheid van koekjes vermoedt, springt uit zijn doos en draait zich spinnend om haar benen.
“Een heerlijke Hartenthee voor mevrouw Celia”, zegt mijn gastvrouw vrolijk en zet de bekende bloemetjes theepot en een kop en schotel op het zilveren dienblad. Nadat ze wat thee in het kopje heeft geschonken, loopt ze naar een dressoir in de hoek en pakt een fles port en schenkt een glaasje in. Ik schuif ondertussen wat dichter bij de salontafel en warm mijn handen aan de hete theekop. Ondanks het vuur in de haard is het namelijk niet heel warm in de salon. Dinah heeft inmiddels door dat er niets te halen valt en is weer in zijn kartonnen doos gaan liggen. Even later nestelt het dametje zich met haar glaasje port in de fauteuil en slaakt een diepe zucht.
“Zo”, zegt ze. “Dit is voor mij eigenlijk ook het moment dat ik even kan ontspannen. Voor het eerst vandaag. Ik ben heel druk geweest met het op orde brengen van ‘Het Witte Konijn’ nadat de gasten vanmorgen weg gingen.” Ze schuifelt wat rusteloos in haar stoel. “Wil je trouwens nog iets eten, of had ik dat al gevraagd?”
“Nee dank U wel hoor.” Zeg ik beleefd terug.
Mijn gastvrouw slaakt dan een diepe zucht, neemt een slokje van haar port en zegt: “En vertel me dan nu, lieve kind. Wat zijn dat voor boeken die je daar hebt meegenomen?”
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2016 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: The Wing Chair Velvet from the Patchwork collection by Kare Design. In the Creative Commons photo ‘Warmth’ by Heather (Flickr), edited by Tanja
door Tanja | okt 30, 2016 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
“Ik heet Sylvia Lievegoedt en ik kom uit Noord-Holland, net boven Amsterdam vandaan”, vertel ik haar. “De drukte daar werd me echt een beetje te veel en toen dacht ik dat het wel een goed idee was om er een paar dagen tussen uit te gaan. Ik had eigenlijk niets gepland en ben gewoon op de bonnefooi naar het oosten gereden. En ik kwam net langs dit bed & breakfast gereden en werd gelijk enthousiast en ben hier naar binnen gelopen.” Ik vermoed dat dit voldoende informatie is en neem een slokje van de thee. Het is earl grey thee zo te proeven en ik geniet van de sterke bergamot smaak die via het hete water mijn mond in glijdt. Het dametje heeft ondertussen ook haar schoteltje met kopje in haar ene hand gepakt en met haar andere pakt ze een koekje van de schaal. Zodra de kater dit ziet springt hij bij haar op schoot en wrijft zijn kop langs haar wollen mouw, bedelend om een hapje koek.
“Nee Dinah, je hebt net gegeten,” spreekt het vrouwtje hem streng toe.
“Wat leuk”, zeg ik enthousiast. “De kat heet Dinah! Zo heette het hondje van mijn oma ook vroeger. Ik noemde als kind mijn oma ‘Oma Dinah’ daardoor.” Ik glimlach en neem nog een slok thee. Het is bijna grappig om me te realiseren hoe veel thee ik drink op sociale momenten.
“Dinah is ook een heel mooie naam”, zegt het dametje terug. En deze Dinah is ook een heel bijzondere kat, hè Dinah?” Ze kijkt naar de spinnende kater en deze geeft een donkerbruine miauw terug. Hij klinkt alsof hij een nacht heeft doorgehaald met een fles whiskey en een doos sigaren. Ik grinnik weer.
“Het is een kruising tussen een Main Coone en een siamees. Vandaar dat hij houdt van eten en erg veel praat. Hè Dinah?”
“Mauw”, antwoordt de kater weer. Ik glimlach, omdat ik immers al meer dan tien jaar twee siamezen heb. Ik weet dus alles van dit ras.
“Ik heet trouwens Lydia Hart, maar iedereen noemt me gewoon ‘Hart’.” Klinkt de zachte, maar vrolijke stem van het kaboutervrouwtje weer door de ruimte.
“Wat een mooie naam”, antwoord ik oprecht vriendelijk. “De naam van de liefde.” Ik neem me voor om gewoon ‘mevrouw Hart’ te zeggen. Ik kan het niet over mijn lippen krijgen om haar zo oneerbiedig alleen ‘Hart’ te noemen.
“Mevrouw Hart zit genoeglijk met haar kopje thee en kater op schoot achterover geleund in de stoel. Ze kruist haar rode voetjes en vervolgd dan haar vragenvuur:
“Dus jij zoekt de rust op. Hmmmm. En wat denk je dan precies voor rust hier te vinden in het gezellige oosten des lands?” Ik aarzel. De ins en out van mijn verblijf hier kan ik haar natuurlijk met geen mogelijkheid vertellen. Mijn grote tijd-win-thee-truck van vandaag pas ik ook hier toe en terwijl ik aandachtig een slokje thee neem om na te kunnen denken over wat ik haar ga vertellen, hum ik er zachtjes bij om aan te geven dat mijn verhaal er aan komt. Ik zet het bloemetjes kopje langzaam terug op het schoteltje en bekijk het gouden randje dat langs het kopje loopt. Dan kijk ik mevrouw Hart aan en zie de lichtblauwe ogen in haar ronde gezicht met rode wangetjes mij ontegenzeggelijk liefdevol en aandachtig aankijken. Dit lieve vrouwtje is zeer oprecht geïnteresseerd in mijn verhaal en is bereid om alle tijd van de wereld te nemen om naar me te luisteren, weet ik in een moment van absolute helderheid. Ik kijk haar aan en haar sprekende, diepe ogen lijken me te zeggen dat alles ok is. En zo voelt het ook. En op dat ogenblik voel ik mezelf breken. Het is alsof ik dwars doormidden breek en alle opgekropte emoties, woorden, geheimen en gedachten van de afgelopen zestien uur uit me vloeien. Ik begin onbedaarlijk te huilen. Ik kan simpelweg niet meer stoppen. Het lieve kaboutervrouwtje met de blauwe ogen knielt voor me en pakt mijn knieën beet, terwijl ze me aankijkt.
“Lieverdje, toch. Laat het maar allemaal gaan. Dat lucht lekker op. Huil maar. Huil alles er maar uit.” Haar stem klinkt zacht en uitnodigend. Als ik nog na hikkend voel dat het ergste van mijn huilbui achter de rug is, tovert het Hartenvrouwtje een schone, gestreken zakdoek uit de zak van haar rok tevoorschijn en geeft me die om mijn tranen te drogen. Ik dep mijn betraande wangen en snuit mijn neus zo zachtjes mogelijk. Het kopje dat ik op mijn schoot heb gelegd rammelt op het schoteltje. Mevrouw Hart pakt het op en zet het voorzichtig terug op het dienblad. Ik ga wat rechterop zitten en adem heel diep in. De huilbui heeft enorm opgelucht. Mijn keel en borstkas voelen aan, alsof er een zachte zomerwind doorheen is gewaaid en mijn hart lijkt wel een lichte en ruime balzaal. Het hartenvrouwtje kijkt me nog steeds vol compassie aan en haar lichtblauwe ogen glinsteren.
“Sorry hoor,” zeg ik een beetje bedremmeld. “Ik heb een nogal vreemde dag achter de rug.”
“Je hoeft je helemaal nergens voor te excuseren.” Mevrouw Hart knijpt zachtjes in mijn been om haar woorden kracht bij te zetten. “Iedereen heeft wel eens zo’n dag. En toevallig ben ik er ook een beetje voor om als luisterend oor te dienen. En ik heb schouders waar goed op is uit te huilen.” Vervolgt ze glimlachend en gaat weer op de fauteuil zitten. Deze keer schuift ze haar lichaam echter wat dichter naar me toe als wil ze zeggen dat ze er helemaal voor me is, mocht ik nog wat willen delen. Ik sla mijn ogen neer en frommel wat onbeholpen met de zakdoek. Dolgraag zou ik mijn hele verhaal met haar willen delen. Ik heb het idee dat dit vriendelijke vrouwtje helemaal niet vreemd zal opkijken als ik mijn belevenissen zou vertellen.
“Ik zou u graag willen vertellen wat ik allemaal heb meegemaakt,” zeg ik terwijl mijn ogen blijven rusten op het zakdoekje in mijn onrustige handen. “Maar het is simpelweg te absurd voor woorden. U zou denken dat ik gek ben. Een ontspoorde vrouw. Weggelopen uit een of ander gekkengesticht.”
“De klaterende lach van het hartenvrouwtje klinken als kerstbelletjes op een decemberavond.
“Denk je nou echt dat ik daar iets van denk? Dit Hartje is zelf een beetje op haar achterhoofd gevallen.” Grinnikt ze nog wat na. “Geloof me, liefje, ik vind helemaal niets raar. Hier neem nog een lekker koekje. Ik heb ze vanmiddag zelf gebakken met verse geraspte citroenschil en roomboter van de koeien van boer Piet.” Dit klinkt simpelweg te aantrekkelijk om te negeren en ik schuif mijn strenge dieet even terzijde om een zelfgebakken koekje te nemen van de schaal die ze me voorhoudt.
“Maar je hoeft niets te zeggen, lieverd. Je kunt ook gewoon lekker gaan slapen nu en dan praten we morgen verder. Je bent de enige vanavond in mijn kleine hotelletje. Het weekend zat vol, maar vanochtend is iedereen weer vertrokken.” Mevrouw Hart legt haar hand op mijn arm. Ik knabbel rustig verder aan het koekje en vraag me af wat wijsheid is.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Photo ‘Dutch playing cards from 1920-1927: Queen of Hearts’ by Michiel (Flickr)
door Tanja | okt 23, 2016 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Als ik tien minuten later rechtsaf de N-weg opga, laat ik de hoofdstraat van Nieuwleusen achter me. De nacht is donker en er zijn noch sterren, noch een maan te zien. De straatverlichting is spaarzaam en de deken van eenzaamheid van zojuist voel ik nog dichter om me heen trekken. Voor me ligt een rechte tachtig kilometer per uur-weg naar Balkbrug met aan beide zijden parallelwegen die naar de diverse boerderijen en land- en tuinbouw bedrijven leiden. Ik zet dapper koers, maar na nog geen honderd meter gereden te hebben flitst in mijn linker perifere zicht een verlicht bord voorbij waar volgens mij ‘Bed & Breakfast’ op staat. Ik probeer achterom te kijken, maar kan het bord niet meer ontwaren en rijd vervolgens pardoes langs de afslag voor de weg terug. Er zit niets anders op dan verder te rijden door de volledige duisternis, want alle straatverlichting is inmiddels verdwenen. Hier en daar brandt wat licht bij boeren en ik rijd bijna moeiteloos weer een afslag voorbij. Maar omdat ik rustig rijd, kan ik nog net op tijd op de rem staan en sla rechtsaf de parallelweg op. Hier keer ik mijn kleine, rode auto behendig om en draai even later de N377 op, terug naar Nieuwleusen op zoek naar de Bed & Breakfast . En niet veel later doemt er inderdaad een middelgroot lichtgekleurd bord op aan mijn rechterhand. Het staat geklemd tussen twee houten palen op de grond en een spotlight laat het bord vanuit het halflange gras witgeel oplichten. Ik lees in grote zwarte krulletters:
Bed & Breakfast
En daaronder in iets kleinere krulletters:
‘Het Witte Konijn’
Het bord staat schuin ten opzichte van de weg en de korte oprijlaan die naar de in roodbruine baksteentjes opgetrokken villa leidt. Voorzichtig sla ik af, de laan op, die omzoomt is met hoge bomen en zie dat er aan de rechterkant naast het huis een klein parkeerplaatsje is, waar momenteel geen auto’s staan. De villa is in de hoogte gebouwd met hier en daar uitbouwen en er zijn diverse buitentrappen zichtbaar. Het bouwwerk zou speels kunnen aandoen en zelfs bestempeld kunnen worden als Pippi Langkous villa, met zijn verschillende torentjes, ware het niet dat het geheel spookachtig van onder is verlicht door een keur aan spots. Ik krijg er eerlijk gezegd de rillingen van. Een brede trap met aan beide zijden een muurtje waarop plantenbakken staan, lijdt tot de entree. Hierboven hangt hetzelfde witte bord dat aan de weg staat, maar dan een slag kleiner. ‘Het Witte Konijn’ lees ik weer. Er is wat mee, met dat witte konijn, maar wat weet ik niet. Het schiet zo rakelings mijn hoofd door dat ik er verder geen aandacht aan besteed.
De gedachte dat ik hier moet gaan overnachten bezorgd me een onaangenaam gevoel. Maar het idee van een zacht bed en een warme douche ten opzichte van een koude, oncomfortabele auto, laat mijn voeten als vanzelf de trap naar de entree oplopen. Eerst maar eens kijken of er überhaupt iemand aanwezig is op dit uur. De trap is gemetseld met vriendelijke bruine steentjes en van de bovenste van de zes treden is een klein stukje steen af. Zodra ik op deze trede stap gaat er een ouderwets ogende lamp naast de deur branden en werpt een geel schijnsel op de betegelde entree. Ik zie nu dat er wat mos groeit hier en daar. De hoge deur is van eikenhout en blank afgelakt en loopt in een boog met een gemetselde rij steentjes erlangs. Er zit een grote, goudkleurige knop op en in het midden op ooghoogte hangt een tevens goudkleurige deurklopper. In een moment van twijfel blijft mijn hand hangen voor de klopper. Ik kan aankloppen, maar ik zou ook rechtsomkeert kunnen maken, in de auto kunnen stappen en terug naar Noord-Holland kunnen rijden. Deze mentale discussie heb ik echter al eerder in mijn hoofd gevoerd. In een vlaag van verstandsverheldering pak ik de knop beet en trek er aan in de hoop dat de voordeur niet is afgesloten. Ik hoor een kleine klik en een tel later staar ik de spaarzaam verlichte kleine lobby in, die zo te zien ook is opgetrokken uit donker eikenhout. Aan mijn linkerhand staan twee bruin lederen fauteuils schuin bij een ovaal salontafeltje en zie ik een houten trap met veelkleurige vloerbedekking naar boven gaan. Voor mijn neus leidt een donkerblauw tapijt naar de houten balie. Dit ziet er meer uit als het entree van een bescheiden hotelletje dan een bed & breakfast, bedenk ik me. Achter me valt de deur met dezelfde klik weer in het slot. De geur van oud leer en verse koffie komt mijn neus binnen. Blijkbaar is hier iemand, anders zou ik geen koffie ruiken. Ik loop voorzichtig naar de balie, terwijl ik mijn voeten bij elke stap iets voel wegzakken in de donkerblauwe ondergrond. Ik leg mijn linkerhand voorzichtig op de balie naast de koperen receptiebel en kijk in het rond. Rechts van de balie is een klapdeur en daarnaast een groot raam tot aan de grond met aan weerszijden zware, donkere gordijnen, die bijeengehouden worden door een gordijnkoord met biesjes. Net als ik me begin af te vragen of ik op de bel moet drukken, zwiept de klapdeur open en een klein, vriendelijk ogend mevrouwtje neemt naast een innemende glimlach ook de geur van verse koffie met zich mee de ruimte in. Ik voel mijn hele lichaam ontspannen in dit schaarsverlichte potentiële spookhuis.
“Ik dacht al dat ik wat hoorde!” Roept het kleine dametje enthousiast uit. “Wat doe jij dan hier op dit late uur, meiske?” Haar stem klinkt als belletjes uit haar ronde gezicht dat omkranst is met donkergrijze halflange krullen. Haar accent klinkt vertrouwd Overijssels en ik ben blij dat ik na uren lang in mijn eentje geweest te zijn, eindelijk weer een gesprek kan voeren met een echt mens.
“Ben ik niet te laat?” Ik klinkt wat onzeker, maar mijn charmante glimlach die ik erbij toon, maakt het ongemak van mijn arriveren op deze tijd hopelijk wat draaglijker voor het dametje.
“Totaal niet, meiske. Ik heb juist de koffie klaar. Ga lekker zitten, dan breng ik je een bakje. Wat heb je er in?” Haar vrolijke stem ratelt achter elkaar door, terwijl elk deel van haar kleine, volle lichaam geanimeerd lijkt mee te bewegen met haar sprekende mond. Ze heeft een wijdvallende grijsblauwe trui aan die tot halverwege haar bovenbenen valt op een bruine wijde rok die tot aan haar enkels rijkt. Haar voeten zijn gestoken in leuke kleine rode huisschoentjes van fluweel achtige stof. Ter hoogte van haar wreef zit er een klein groen pomponnetje op de schoentjes. Het lijkt wel of ik hier te maken heb met een allerschattigst kaboutervrouwtje. Naar aanleiding van haar gastvrije aanbod, realiseer ik me dat het drinken van een kop koffie in de avond niet bevorderlijk zal zijn voor mijn nachtrust en ik besluit haar dat mede te delen. Heel vriendelijk zeg ik:
“Hartelijk dank voor uw lieve aanbod. De koffie ruikt inderdaad werkelijk verrukkelijk, maar ik ben bang dat als ik nu koffie ga drinken, ik geen oog meer dicht doe.” Ik glimlach en in reactie lijkt het kaboutervrouwtje een sprongetje te maken. Ze huppelt al naar de klapdeur terug als ik haar hoor zeggen: “Half tien is ook wel erg laat hoor voor koffie. Je hebt helemaal gelijk. Ik zet lekker een pot thee. Zo terug!”
Ik grinnik en loop naar de leunstoelen in de hoek. Zodra ik ga zitten, zak ik helemaal weg in de stoel en merk ik pas hoe ontzettend moe ik ben. Ik hoor ondertussen gerommel achter de klapdeuren en ik vermoed dat daarachter een keuken is gelegen. Naast me op de salontafel staat een lege asbak en daarnaast ligt een krant. Het is een regionaal nieuwsblaadje en het papier ziet er wit en glad uit. Het is een recente krant en ik pak hem op om de datum te lezen. Het verbaast me niet meer als ik zie dat de krant mij vertelt dat het vandaag 20 september 1999 is. “Ja schat”, mompel ik in mezelf. “Je bent een echte tijdreizigster.”
Gek genoeg voel ik me in deze totaal onbekende setting volkomen op mijn gemak. Het grootste deel van de dag, vanaf het gespannen moment van ontwaken tot aan zojuist voor de deur van dit hotelletje, heb ik me opgejaagd en ietwat in paniek gevoeld. Dat gevoel is in dit ogenblik van rust en stilte totaal van me afgevallen. Ik voel me omhuld in deze villa Kakelbont met het ijverige kaboutervrouwtje en slaak een diepe zucht die uit mijn tenen lijkt te komen. En in dit ogenblik van ontspanning weet ik zeker dat alles goed komt. Sterker nog, alles is al goed. Dit is het enige moment wat telt. Het leer van de stoel voelt aangenaam koel onder me en ik vermoed dat als het vrouwtje niet snel terugkomt ik zo met mijn hoofd tegen de oren van de leuning in slaap ga vallen. Maar zo ver komt het niet want nog geen twee minuten later zwiept het klapdeurtje weer op en komt het kaboutervrouwtje naar me toe gelopen. Ze heeft een glimmend dienblad in haar handen met daarop twee ouderwets porseleinen kop en schoteltjes met bloemen motief en een schaaltje koekjes. In haar kielzog waggelt een grote witgrijze kat die duidelijk iets te veel lekkers heeft gegeten in zijn leven. Het dametje schuift de asbak opzij en zet het dienblad voorzichtig op de salontafel en neemt dan zelf plaats in de andere fauteuil. Terwijl ze de schoteltjes en kopjes rustig op de salontafel zet, ieder aan een kant van ons, zegt ze:
“Nou vertel eens, liefje, waar kom je vandaan, hoe heet je en wat kom je doen?” Ik glimlach bij zoveel vragen ineens, neem het schoteltje in mijn hand en begin mijn verhaal.
Wordt vervolgd…
Copyright © 2016 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Photo ‘Red armchair’ by Pipo Wintter (Flickr)
door Tanja | okt 16, 2016 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Tot aan Amersfoort is het druk geweest op de weg met forenzen die nog laat terug gingen naar huis en vrachtwagens die voor het donker op hun bestemming wilden aankomen. Maar hier op de A28 is het rustig en de dag heeft volledig plaatsgemaakt voor de nacht. Het is stikdonker en de vele bomen steken pikzwart af tegen de nachtlucht langs de onverlichte weg. Ik heb slechts een handjevol rode achterlichten in het zicht en af en toe haal ik een of twee in colonne rijdende vrachtwagens in. Naarmate ik dichter bij Overijssel kom, beginnen er zenuwen als wormpjes in mijn buik te krioelen. Ik heb alle gedachten aan Noord-Holland, aan vreemde dromen en reality shifts achter me gelaten en ik merk dat ik puur en alleen gefocust ben op het vinden van mijn nu zestienjarige geliefde. Ergens heb ik het ongefundeerde idee dat hij de sleutel is naar de oplossing van mijn probleem, hoewel ik zo realistisch ben om te weten dat dat niet zo gaat zijn. Mijn intuïtie spreekt echter vanuit mijn onderbuik en lijdt mij geluidloos steeds dichter bij Sasja’s huidige thuisbasis.
De duisternis wordt alleen verlicht door mijn kilometer- en toerenteller en de gele lichten van tegemoet komende auto’s. Met een gelijkmatige honderdtwintig kilometer per uur glijd ik over het wegdek, terwijl de stilte van het moment mij de ruimte geeft om na te denken over mijn vervolgstappen. Het zal zo ongeveer kwart voor negen zijn als ik aankom in Nieuwleusen. Te laat om op zoek te gaan naar het huis van Sasja’s ouders en hoogstwaarschijnlijk ook om een hotelletje te vinden. Slapen in de auto zie ik niet zitten, maar als het niet anders kan, dan moet het maar. Mijn gedachten gaan uit naar de dating periode van Sasja en mij jaren geleden. Hij studeerde in Zwolle en woonde nog bij zijn ouders in Nieuwleusen. Zij waren niet blij met het feit dat hun zoon verkering had gekregen met een tien jaar oudere gescheiden vrouw met kinderen en naar hun huis kon ik alleen als zij weg waren. En op een impulsieve zondagavond reed ik na een klus in Utrecht door naar Zwolle en spraken Sasja en ik af in een gezellig Italiaans restaurantje. Na ons etentje bleek ik te moe om terug te rijden. Naar zijn huis kon ik ook niet, omdat zijn ouders thuis waren. En om middernacht als een dief in de nacht bij hun op de stoep staan voor een eerste kennismaking leek ons beiden geen goed idee. We zijn toen naar een park met een mooie vijver gereden in Nieuwleusen en daar heb ik -gewikkeld in een door Sasja het huis uit gesmokkeld dekbed- de nacht in mijn auto doorgebracht. Hoewel Sasja dolgraag bij me wilde blijven, paste hij met geen mogelijkheid bij mij op de achterbank. De nacht was zodoende eenzaam, oncomfortabel en kil, maar gek genoeg vond ik het niet erg. Het was juist een soort ongetemd gevoel van woeste vrijheid en avontuur dat me overviel op die koude nacht in september. En ik merk dat ik me weer zo voel. De onzekerheid van de nabije toekomst die aanspraak doet op mijn intellect en organisatietalent wakkert een latent verlangen naar avontuur in me aan. En dat voelt heerlijk. Ik voel me meer levend dan ik me in tijden heb gevoeld, zelfs gezien de twijfel van dit moment of ik er überhaupt ooit in ga slagen weer terug te keren naar mijn eigen tijd.
Het verschijnen van lantaarnpalen langs de snelweg, vertelt mij dat ik de randweg van Zwolle nader. Mijn dashboard klokje wijst even over half negen aan. In mijn borstkas voel ik het kloppen van mijn hart als ik denk aan de te nemen route naar Nieuwleusen. We schrijven 1999 en ik heb er geen flauw idee van of ik de bekende route vanaf de A28 via de N377 kan nemen richting Nieuwleusen. Voor mijn geestesoog zie ik de weg verschijnen en net als ik probeer in te schatten of deze al bestond in de vorige eeuw valt er een vervelend kwartje mijn bewustzijn binnen. Ik probeer het muntje weg te duwen, maar ik kan niet om de feiten heen. Ik bedenk me plotseling namelijk dat Sasja’s gezin pas sinds 2000 in Nieuwleusen is gaan wonen. Er is daar een nieuwe wijk ontwikkeld waar mijn schoonfamilie een huis heeft gebouwd. Sasja’s huis waar ik naar op weg ben, bestaat nog helemaal niet. Ik kan mezelf wel voor mijn kop slaan om deze stommiteit. Ik pijnig mijn hersens om me de locatie van hun vorige woning te herinneren. Ik weet dat Sasja hiervoor in Balkbrug heeft gewoond, een aan Nieuwleusen grenzend plaatsje. Sasja heeft het gezellige, vrijstaande witte huis aan de rand van langgerekte weilanden en gezellige bossen wel eens aan me laten zien. Maar of ik het zo zal kunnen terug vinden is natuurlijk een tweede. Gelukkig is er zoiets als een telefoongids, maar dat is voor later zorg. Balkbrug kan ik ook bereiken via de N377, dus ik besluit deze afslag te nemen als ik de randweg van Zwolle voorbij ben. Misschien kan ik dan in de komende dertig minuten ergens langs deze weg een hotelletje of Bed & Breakfast vinden voor deze nacht. De lange, onverlichte eenbaansweg loopt glooiend door het donkere landschap. De felle lichten van de tegemoetkomende auto’s razen voorbij. Ik heb me sinds het overlijden van Wander nooit op mijn gemak gevoeld op een eenbaansweg, maar deze weg, die ik al zo vaak heb gereden in mijn eigen eeuw, voelt niet ongemakkelijk.
Als ik Nieuwleusen nader en mijn snelheid minder, begint mijn net tot rust gekomen hart weer te roffelen in mijn borst. Alles is hier zo vertrouwd met dezelfde huizen langs de weg als ik me herinner. Als ik ter hoogte van de bakker het bordje ‘Nieuwleusen Centrum’ zie staan, sla ik rechtsaf in plaats van rechtdoor te gaan richting Balkbrug. Het is net alsof ik steeds hoop dat deze nachtmerrie elk moment tot een einde kan komen. Wat als ik nu ongemerkt terug geswitcht ben naar 2014 en ik zo dadelijk ter hoogte van het Zuiderpark het gezellige, vrijstaande en vriendelijk verlichte huis van mijn schoonouders vind? Ze zullen raar opkijken en zich afvragen wat ik zo plotseling kom doen, maar me een dikke knuffel geven, een kop thee en een bed om in te slapen.
En alles lijkt er ongeveer hetzelfde te zijn als dat ik me kan herinneren. Ik rijd door de winkelstraat rechtdoor naar Nieuwleusen Zuid en zie tot mijn afschuw dat de weg er toch een stuk ouder uitziet. Ik moet het feit accepteren dat ik nog steeds in de verkeerde eeuw rondrijd. Maar dat wil ik niet en tot mijn blijdschap kan ik bij het Park gewoon rechtsaf en zie ik precies dezelfde huizen staan als in 2014. Hier op deze plek is er dus geen sprake van twilight zone achtige taferelen met paralelle universa waarin alles anders is. En wie weet switch ik zo als vanzelf terug naar waar ik hoor. Maar zodra ik de hoek om rijd, zie ik dat de villa van Sasja’s ouders er donker en onaf bij ligt. Hoewel er verschillende panden al wel gereed en bewoond zijn is dit bij het huis van mijn schoonouders helaas niet het geval. Waar de voortuin hoort te zijn ligt een uitgestrekte zandvlakte met naar wat het lijkt een omgevallen kruiwagen half bedolven onder wat bakstenen. Ik rijd erlangs en parkeer mijn auto onder een boom in een straat verderop. “Je zou dit niet moeten doen”, dendert het stemmetje door mijn hoofd. “Je moet op zoek naar een slaapplaats.” Ratelt het stug door. Maar ik stap uit de auto en loop rustig naar de nieuwbouwstraat. Voor de villa blijf ik staan. Alles is zo aardedonker en de ramen zonder glazen lijken me als oneindig duistere ogen aan te staren. Ik aarzel. “Zal ik er een rondje om heen lopen?” Een vragende stem vanuit mijn binnenste. Ik zie nog geen schutting of hekje en ik kan als ik wil zo het erf oplopen. Echter met het risico dat buren me zien en de politie bellen. En de politie is in dit geval mijn schoonvader. Ik schuif het idee door naar het land van onverstandige verzinsels. Het is onvoorstelbaar raar om voor dit bekende huis te staan, wat nu onmiskenbaar in aanbouw is. Zo donker en onbewoond. En dan te bedenken dat dit huis nog vijftien jaren voor zich heeft liggen totdat het op het punt is aangekomen waarop ik het als laatste zag. Wis en waarachtig sta ik hier in 1999. Er is geen ontkomen aan. Ik sluit mijn ogen en wrijf over mijn voorhoofd. Het avontuurlijke gevoel van eerder op de avond, is volkomen verdwenen en het is alsof er een band om mijn hart wordt getrokken. Steeds vaster en vaster. Ik voel me moederziel alleen en radeloos verloren als ik tracht iets van leven en licht te vinden in het verduisterde bouwwerk. “Ik moet hier weg!” Fluister ik hardop, terwijl een windvlaag zich dwars door mijn shirt baant. Ik heb geen jas aan en sla mijn armen over elkaar in een poging wat warmte te bewaren. Voorover gebogen met mijn armen strak om mijn lijf laat ik de plek achter die me ooit zo vertrouwd was en loop terug naar mijn auto.
Ik heb mijn auto hier al zo vaak geparkeerd. Op deze parkeerplaats onder deze boom als er geen plek was onder de carport van Sasja’s ouders. En nu zit ik hier weer en voel ik me totaal losgeslagen van alles wat mij lief en bekend is. Geen Sasja. Geen Viggo en Sterre. Alleen Jeroen en mijn ouders. En hoe veel ik ook van mijn ouders houd, de gedachte dat mijn kinderen nooit meer onderdeel zullen uitmaken van mijn leven, vervult me met een dusdanig gekmakend gevoel dat ik bijna in paniek raak. En wat dacht ik eigenlijk te vinden op deze plek uit het verleden? Ik denk terug aan de zinloze blijde verwachting die ik voelde toen ik Nieuwleusen in reed. En voor wat? Voor niks. Er is hier niets anders te bekennen dan duisternis. En eenzaamheid. Ik lijk wel volledig gek geworden in mijn onnozele idee om naar Overijssel te gaan. Daar sta ik dan in mijn eentje in een auto van vroeger op een plek waar ik in 1999 helemaal niet thuis hoor. “Je kunt nog terug.” Begint het stemmetje in mijn hoofd weer te ratelen. “En dan?” Zeg ik terug. Gezellig naast Jeroen in bed gaan liggen? Of logeren in mijn ouderlijk huis?” Ik zucht diep en schud mijn hoofd. “Hopeloos dit.” Zeg ik hardop. Maar met hier blijven zitten schiet ik ook niets op. Als ik überhaupt ooit nog ergens zal komen door op te schieten. “Tijd. Wat een fucked up concept anyway”, grom ik zachtjes, terwijl ik bruusk de autosleutel in het contact steek en de kleine Seat Ibiza grommend tot leven wek.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2016 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Photo ‘The House’ by Skabeater (Flickr) edited by Tanja
door Tanja | okt 9, 2016 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Ik kijk op het dashboard klokje van mijn Seat Ibiza dat 19.52 uur aanwijst. De zon gaat onder en ik zie boven de uitgestrekte Gelderse velden de grauwe dag plaatsmaken voor een donkerblauwe nacht. Ik heb mijn auto geparkeerd langs het gras van het eerste grote tankstation wat ik op de A28 tegen kwam. Aan mijn rechterhand strekken zich kale velden uit en aan mijn linkerkant staan een aantal vrachtwagens geparkeerd. Bij sommige de cabinelichten aan, terwijl de over de snelweg langsrazende auto’s ook hun voorbij schietende lichten op ons schijnen. Ik ben om zeven uur vertrokken uit Koog aan de Zaan en tot mijn opluchting waren alle files inmiddels opgelost. Nadat we The Matrix hadden afgekeken zijn Jeroen en ik nog even naar de Albert Heijn gelopen en hebben we krieltjes gehaald om af te bakken, een stukje kip voor Jeroen en een vegetarische schnitzel voor mij. Terwijl Jeroen een computerspelletje speelde op de stokoude PC, heb ik het eten klaargemaakt en opgediend met een kleine salade, waarvan ik nog wat ingrediënten over had van de lunch. We hebben eigenlijk een rustige en best gezellige middag gehad met zijn tweeën. In een vlaag van verstandsverheldering heb ik nog een slaapzak en kussen ingepakt, omdat ik niet zeker wist of ik überhaupt nog een hotelletje zou kunnen vinden in de avond om te kunnen slapen. Nu had ik in ieder geval de middelen om het een nachtje in de auto te overleven. Jeroen heeft me even na zeven uur uitgezwaaid en ik ben goedgemutst op weg gegaan naar het oosten van het land.
Omdat ik ontzettend moe ben en mijn ogen bijna dichtvielen tegen de tijd dat ik langs Amersfoort kwam, heb ik besloten te stoppen op deze plek om even te shoppen voor een koffie bij het tankstation. Ik heb mijn auto zo dicht mogelijk bij de ingang gezet, maar voel me toch ergens niet op mijn gemak als ik uit de auto stap en naar de shop loop. Ik weet ook niet wat me te wachten staat als ik de hoek om loop naar de ingang. Het zag er toen ik kwam aanrijden uit als een hedendaags benzinetank station met voor de deur zakken met hout te koop en een paar bossen bloemen en olie voor de motor. Maar als ik de winkel van het benzinestation inloop, zie ik dat het er niet zo nieuwerwets uitziet als gehoopt en het en stuk minder goed geoutilleerd is als tegenwoordig . Toch merk ik een automaat op waar ik een kop koffie met melk tap om deze even later af te rekenen aan de kassa. Ik hoop dat deze kop koffie me genoeg bij mijn positieven brengt om de andere helft van deze reis te kunnen volbrengen zonder in slaap te vallen. Ik wandel met een ferme pas terug naar mijn auto en ik ben blij als ik in alle veiligheid weer plaats kan nemen op mijn stoel. De koffie is erg heet en ik open het handschoenenkastje aan de passagierskant waar in de klep een inkeping zit voor mijn bekertje.
Terwijl ik daar zo rustig zit te wachten tot mijn koffie wat is afgekoeld, leun ik achterover in de stoel en sluit ik mijn ogen. De belevenissen van de afgelopen uren trekken in flarden aan mijn geestesoog voorbij. De Albert Heijn, Het boek over uittredingen, Jeroen en The Matrix. Ik zie Neo, de hoofdpersoon uit die film in zijn wapperende, zwarte, lange jas weg rennen voor de angstaanjagende agenten die achter hem aan zitten. Neo leeft samen met alle andere mensen op aarde in The Matrix, een droomwereld, bedacht door een computerprogramma. Iedereen denkt dat het dagelijks leven waar zij deel van uit maken helemaal echt is. Zonder twijfel. Net zoals wij denken dat de wereld waarin we leven is zoals ze is. Maar dit blijkt allemaal te berusten op een grote illusie. Neo komt achter het bedrog van de matrix dankzij Morpheus die al tijden op zoek is naar Neo. Morpheus is inmiddels ontsnapt aan het computerprogramma en hij denkt dat Neo de ware is die de mensheid zal kunnen redden van deze matrix. Neo krijgt van Morpheus de keuze om achter de waarheid te komen door middel van het slikken van een rode pil. Hij mag ook kiezen voor de blauwe pil en dan zou hij weer terug gaan naar zijn oude leventje in de matrix. Zijn drang naar het kennen van de waarheid dwingt hem te kiezen voor de rode pil en hij komt er achter dat zijn hele leven berust op een leugen.
Doordat ikzelf in zo’n idiote toestand terecht ben gekomen sinds vanochtend, voel ik enige verwantschap met Neo. Ik weet momenteel ook niet wat echt is en wat niet. Ook al lijkt de wereld die ik nu ervaar hartstikke echt, er zijn zoveel vreemde zaken gaande, dat ik me bijna begin af te vragen wat echt is en wat niet. En puur het feit dat ik me volledig uit het niets ineens bleek te bevinden in een realiteit uit mijn verleden, roept net zo veel vragen op bij mij als bij Neo in The Matrix. Helaas heb ik geen Morpheus bij de hand die me een rode pil aan rijkt waarmee ik kan ontsnappen uit deze matrix van 1999.
Ik adem heel diep in om mezelf een stukje ontspanning te geven en op de langzame uitademing voel ik dat de beelden van deze dag naar de achtergrond van mijn bewustzijn verdwijnen. Ik zucht nog een keer diep en voel de rust van dit moment als een zachte deken over me heen glijden. Hoewel mijn situatie verre van normaal of eenvoudig is, is er in wezen in dit huidige moment niets anders aan de hand dan een jonge vrouw die in een auto zit op de parkeerplaats van een tankstation. Langs de snelweg op een maandagvond in de avondschemer.
Ik heb het gevoel dat ik even ben weggedommeld en kom tot een schok weer bij mijn positieven. Maar ik heb mijn ogen nog niet open gedaan of ik voel dat ik niet meer in de auto zit. De paniek kruipt vanaf mijn voeten naar boven en lijkt even mijn middenrif te verlammen. Dan komt mijn ademhaling weer tot leven en past zich aan aan het gejaagde ritme van het snelle kloppen van mijn hart. Ik durf mijn ogen niet te openen. Heeft iemand mij de auto uit gesleurd, zonder dat ik me daarvan bewust ben geweest? “Syl, open je ogen. Nu!” De stem van mijn eigen geest spreekt me dwingend toe en zodra ik mijn ogen langzaam open, merk ik dat ik in een halfdonkere kamer zit. En tegenover me zit Morpheus uit de film in zijn lange, leren jas. Ik hou van schrik mijn adem in als hij voorover buigt. “Waar ben ik nou weer in terecht gekomen?” Vraag ik me angstig af. Ik wijk terug naar achteren en voel dat mijn rug de leuning van de oude, versleten leunstoel ontmoet waar ik blijkbaar in zit.
“Je hoeft niet bang te zijn, Sylvia. Ik doe je geen kwaad.” De donkere man tegenover me spreekt me met zijn diepe, zware stem kalm toe. “Ik ben hier om je te helpen terug naar huis te gaan.”
“Ik zat in de auto, ik wil terug naar de auto.” Zeg ik met een piepstemmetje die zachter klinkt als dat ik bedoeld had. “Wat doe ik hier? Ik wil weg uit deze film.”
“Sylvia, let op. Ik heb hier twee koekjes. Ze zijn versgebakken en als je ze wilt hebben, zijn ze voor jou.” Morpheus pakt een klein, zilverkleurig blikje van de salontafel die naast ons staat, opent deze en pakt er twee kleine, ronde koekjes uit. Ze zien er uit als een mengeling van zandkoekjes en gezonde havermout koekjes. Ik vergeet even mijn angst als ik de grote, zwarte man voor mij zie met twee kleine koekjes in zijn handen. “Dit is blijkbaar niet de film, anders had hij een blauwe en rode pil uit het doosje gehaald.” Werken mijn gedachte op een analytische manier mee. Ik ga voorzichtig een beetje meer overeind zitten. De geur van verse koekjes bereikt mijn neus en ik snuif onwillekeurig.
“Ze ruiken lekker hè?” Zegt Morpheus. “Het orakel heeft ze speciaal voor jou gebakken.” Ik herinner me het orakel uit de film. Een lieve, wat oudere vrouw, gekleed in een groene jurk. Neo ontmoet haar in haar gezellige keukentje. Zij haalde in de film een schaal met gebakken koekjes uit de oven.
Dan daagt het me plotseling met de helderheid van een opgewreven wijnglas in een vijfsterren restaurant. “Dit is een droom.” Concludeer ik rustig in gedachten. “Ik ben in de auto in slaap gevallen en in een hele lucide droom belandt. Het lijkt gewoon net echt. Maar ondertussen gooi ik alles uit de film door elkaar en heb ik mezelf in de scene van Neo en Morpheus gedroomd.”
“Je droom niet”, vervolgt Morpheus met een ijzingwekkend rustige toon in zijn stem. Ik adem van schrik diep in en houd mijn adem even vast. “Hij heeft mijn gedachten gelezen”, schiet het door mijn hoofd.
“Klopt”, zegt de donkere man vanachter zijn kleine zonnebrilletje, waardoorheen zijn ogen niet te zien zijn. “Dus let goed op wat ik zeg, Sylvia. Als je besluit deze koekjes te eten, zal de waarheid aan je getoond worden. Als je echter besluit ze niet te eten, dan mag je hier de kamer verlaten. Je wordt dan morgen ochtend wakker in je eigen bed, in je eigen jaartal en zult je je van dit avontuur niets herinneren.
Ik open mijn mond een beetje om de lucht waarvan ik het idee heb dat er te weinig van is in deze bedompte kamer, wat meer te kunnen binnen laten. Morpheus heeft hier een goede deal voor me, weet ik. Het niet eten van de koekjes transporteert me meteen terug naar 2014 en laat dat nou precies zijn wat ik wil. Net als bij Neo is echter mijn drang om de waarheid te ontdekken achter mijn avontuur, groter dan mijn wens om naar huis te gaan. Zonder verder na te denken pak ik de twee koekjes uit de handen van Morpheus en prop ze een voor een in mijn mond. Mijn kaken bewegen razendsnel heen en weer en voor ik het weet zijn de koekjes tot moes vergaan. Ik blijf Morpheus met volle mond strak aankijken, maar slik de koekjespulp nog niet door.
“Heel goed, Sylvia”, bast Morpheus langzaam. “Als je de koekjes zo hebt doorgeslikt, volg dan het witte konijn.
Het witte konijn komt ook uit de film, herinner ik me. “Follow the white rabbit”, wordt er tegen Neo gezegd, omdat het witte konijn hem zal leiden naar de waarheid.
Ik voel dat ik ondanks mijn angst voor wat komen gaat, niet in staat ben om dat wat over is van de koekjes langer in mijn mond te houden en de slikbeweging volgt dan bijna onwillekeurig en onverwachts. Ik voel de koekjesmoes door mijn keelgat glijden en op dat moment begin ik te vallen. Dwars door de stoel en de vloer heen. Het lijkt wel of er een luik is opengegaan in de leunstoel en ik pardoes in het luchtledige terecht ben gekomen, terwijl ik met duizelingwekkende vaart blijf vallen.
Met een schok land ik en mijn benen schieten zo ongecontroleerd naar boven dat ik mijn knie stoot. Mijn ademhaling gaat zwaar en ik voel mijn hart tekeer gaan in mijn borstkas. Als ik mijn ogen open, moeten ze wennen aan het halfduister. Ik weet even niet waar ik ben als mijn hersenen zin proberen te geven aan de omgeving. Een tel later, wat lijkt als een eeuwigheid daagt het me dat ik gewoon terug ben ik in de auto. Ik wrijf over mijn pijnlijke knie die ik zojuist tegen de stuurkast heb gestoten. De klok op het dashboard wijst aan dat het 19.59 uur is. De koffie staat nog steeds naast me te dampen op het klepje van het handschoenenkastje. Ik ben echt niet langer dan enkele minuten in slaap gevallen. “Niks aan de hand, vrouw”, zeg ik hardop met vaste stem. “Gewoon een droom. Niks meer, niks minder.” Het gevoel dat deze droom echter en helderder was dan mijn normale dromen blijft desondanks als een irritante gedachte aan een zijkantje van mijn hersenpan haken. Een vervelend gevoel bekruipt me. Ik vind het niet leuk dat ik weer ben weggevallen in iets wat leek op een droom. “Je moet helder blijven, Syl. Wakker. Je moet weg hier uit dit jaar. Deze eeuw.” Spreek ik mezelf dwingend in gedachten toe. Ik heb geen zin en tijd voor dit soort onderbrekingen van datgene wat momenteel het meest lijkt op de werkelijkheid. Maar net als Neo vraag ik me steeds sterker af wat nog realiteit is. En dat benauwd me. Mijn wens om weer terug te keren naar het vertrouwde is vloeit voort uit het idee dat dat de werkelijkheid is. Net zozeer als dat Neo graag terug wilde naar zijn eigen werkelijkheid, zijn leven in de matrix. Maar hij koos voor de rode pil die hem meenam de matrix uit, rechtstreeks naar de echte wereld. En ik at in mijn droom de koekjes op, omdat Morpheus me beloofde dat ik zo de waarheid zou ontdekken. Net als Neo.
Diep in gedachten rijk ik naar de hete koffie. Ik drink voorzichtig uit het kartonnen bekertje en laat de warme koffie weldadig door mij heen stromen. “Een koekje”, zeg ik zachtjes tussen twee slokken door. “Dat lekkere koekje van Morpheus was er wel ingegaan nu zo bij de koffie.” Ik grinnik onwillekeurig bij het idee om dan weer pardoes door de stoel te vallen. Dwars door het wegdek. Mijn fantasie gaat met me op de loop en ik zie mezelf helemaal door de aarde vallen om er in Australië tussen de kangoeroes weer uit de komen. “We doen het maar even zonder magische koekjes, Syl.” Ik drink in een teug de laatste koffie op en klem vervolgens het lege koffie bekertje tussen de passagiersstoel en de handrem. Het is tijd om weer op weg te gaan. Terwijl ik de auto start en rustig de parkeerplaats afrijd richting de snelweg, voel ik de half verborgen waarheden en weggestopte gedachten nog steeds als irritante haakjes zitten. Ergens achterin mijn hersenpan.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2016 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Photo ‘Cookies?’ by Miriam S (Flickr) edited by Tanja