Zodra ik weer in de omhulling zit van mijn eigen auto, moet ik mijn best doen om de paniek die om het hoekje van mijn bewustzijn loert niet weer toe te laten slaan. De opsluiting in de rust en stilte van mijn auto op deze windstille ochtend dreigt mijn brein voor de zoveelste keer deze ochtend op tilt te zetten. En dit is juist het moment dat vraagt om mijn kalmte en beheersing, zodat ik een weloverwogen beslissing kan maken voor mijn acties de komende uren.
Als ik de Seat heb gestart, zie ik in mijn linkerooghoek wat bewegen en als ik kijk, merk ik Wander op die staat te zwaaien voor het raam. Ik glimlach en werp hem een kushandje toe. Hij reageert door zijn duimen omhoog te steken. “Alles komt goed”, lijkt zijn boodschap te zijn. Ik hoop het zo. “Dag Wander”, fluister ik geluidloos en voorzichtig rij ik achteruit vanuit de smalle oprit de Lagedijk op en zet de auto in de eerste versnelling.
Het is even over half acht en ik wil nu eerst naar mijn ouders toe in Wormer om ze te vertellen over de netelige aangelegenheid waarin ik terecht ben gekomen. Mijn ouders zijn rustige, wijze mensen die me altijd hebben bijgestaan in het leven, ongeacht de vreemde capriolen die ik regelmatig uithaalde. Hoewel ik altijd op ze heb kunnen bouwen, heb ik er echt geen idee van hoe ze zullen reageren op mijn verhaal. Voor hen ben ik immers hun oudste, zesentwintigjarige dochter die met haar vriend samenwoont in Koog aan de Zaan. Het feit dat ik nog voor achten in de morgen voor hun deur sta, zal waarschijnlijk wat opgetrokken wenkbrauwen opleveren, maar ik ben hoopvol dat ze naar me zullen luisteren. Het is een fijn idee om eerlijk te kunnen zijn over de ongeloofwaardige eerste uren van deze tot zover meest bizarre dag uit mijn leven. Ik merk dat ik behoefte heb aan een klankbord waar ik mijn verhaal tegen aan kan houden in de hoop dat er een mogelijkheid is tot sparren met de twee mensen die mij hebben opgevoed. Het enige wat ik wil is terug naar waar ik vandaan kom het liefst op een zo veilige manier, zodat zij ook in 2014 kunnen genieten van hun kleinkinderen.
Tijdens mijn rit langs de Zaanse huizen van een steeds lichter wordend oud-Zaandijk, komt de gedetailleerde onafwendbaarheid van mijn benarde toestand op mijn netvlies binnen. Wat ik zie is niet het jaar 2014 met de metallic glimmende auto’s, geproduceerd in nieuw design met vloeiende lijnen. Ik zie auto’s in de wat meer vierkante, negentiger jaren stijl. En ook de mensen die zich sporadisch over straat voortbewegen, te voet en met de fiets, hebben ouderwetse kapsels en dragen net iets minder strakke kleding dan wat ik gewend ben uit mijn eigen tijdperk.
Ter hoogte van de Provincialeweg bij Wormerveer moet ik even wachten voor het stoplicht en ik zie een vrouw van rond de veertig het voetpad oversteken met haar hondje. Haar jas is wijd en ook haar schoenen dragen de kenmerken van de negentiger jaren stijl. Net als de auto’s zijn ook de schoenen hoekiger. De vrouw met donkerblond stijl haar tot op haar schouders draagt een wijde jas tot op haar knieën en daaronder zijn haar strakke, glimmende paarse laarzen met blokhakken zichtbaar. Die blokhakken. “I love blokhakken”, mijmer ik in stilte. Zo lang als het maar fashionably verantwoord was, heb ik ook in de nieuwe eeuw vastgehouden aan mijn collectie laarzen met blokhakken. Totdat het echt niet meer kon en mensen me raar begonnen aan te staren als ik in mijn strakke, kniehoge laarzen over straat liep. De plotselinge gedachte dat ik ‘vooral niet moet vergeten een leuke set laarzen met blokhakken te kopen om als souvenir terug te nemen naar 2014’, is zo absurd dat ik hardop grinnik. Ik ben in 1999 teruggekomen met mijn jonge, rimpelloze zesentwintigjarige gezicht en het lijf van toen dat verslaafd is aan sigaretten, brood en duidelijk tien kilo zwaarder dan dat ik hoor te zijn. En dan zou ik even terug gebeamd kunnen worden naar het heden met hippe, glanzende bloklaarzen aan mijn voeten? “Give me a break”. Ik grinnik om mijn eigen idioterie en laat de koppeling glimlachend opkomen als het stoplicht op groen springt.
Onderweg naar Wormer begin ik het bijna leuk te vinden dat de weg mij leidt langs wegen en huizen die uit mijn herinnering weggelopen lijken te zijn. Alles is net als vroeger met wegen die nog niet vernieuwd zijn, lieve huisjes die op de plek staan van de grote, glimmende kantoorpanden uit het heden en bomen die groot en statig mogen staan zonder plaats te hoeven maken voor zogenaamd stedenbouwkundig verantwoord design. De ietwat rommeligheid en het knusse karakter van 1999 oogt vertrouwd en ik realiseer me dat het zo snel normaal is geworden dat al die gezelligheid uit het karakter van de straat verdwijnt door de hoogbouw-verslaving en bomenkap-lust van de Noord Hollandse gemeenten.
Als ik de Zaanbrug nader, zie ik ‘De Batavia’ al liggen. Het statige pakhuis met daarin een immer druk grand café gevestigd, waar ik blijkbaar gisteravond nog heb zitten borrelen, weerspiegelt in de Zaan. Als ik er langs rij, merk ik bij het binnentreden van mijn woonplaats onmiddellijk de verschillen op. Naast het feit dat de T-kruising ter hoogte van de afgesloten Nieuweweg er nog als vanouds bij ligt, kan ik in de verte zien dat de hele nieuwbouwwijk tussen de Nieuweweg en de Rouenweg braak ligt. Zou dat nog weiland zijn? Ondanks dat ik hou van groen, van ruimte van bomen en van de knusheid van het vroegere straatbeeld, bekruipt me langzaam een gevoel van verontrusting. Het is allemaal prachtig, maar het klopt voor geen meter. Ik heb nog liever honderdduizend kilo staal, beton en glas in mijn achtertuin dan al dit groen in deze vervlogen tijden. Ik wil naar huis. Ik wil terug naar waar ik vandaan kom.
Ik sla linksaf richting het appartementencomplex van mijn ouders en ik vind even later een parkeerplek vlakbij de ingang van de flat. Als ik mijn auto eenmaal goed recht in het parkeervak heb gezet, merk ik op dat ik al minstens twintig seconden niet heb geademd. Ik hap naar lucht en begrijp dat ik zo gespannen ben dat ik gewoon ben vergeten ademen te halen. “Ik ga mijn ouders zo zien. Vijftien jaar jonger. Wat zullen ze zeggen als ze me zien? Gaan ze mijn bizarre verhaal geloven? Kunnen ze me helpen?” Een wirwar van gedachten trekt langs mijn netvlies als witte wolkjes tegen een blauwe lucht op een zomerse dag.
Ik stap mijn Seat uit en loop naar de nette, glazen portiekdeur. Deze is gesloten en kan alleen van binnenuit geopend worden via de intercom. Ik zoek met mijn vingers langs de flatnummers het huisnummer van mijn ouders. 82, Ik heb hem gevonden. Net als mijn wijsvinger op de ronde, zilverkleurige bel wil drukken, valt mijn oog op het naambordje. T.P.R. De Vries. Dat is vreemd. Ik weet zeker dat hier altijd de naam Lievegoedt heeft gestaan. “Het zou natuurlijk kunnen”, redeneert mijn brein, “dat de eerste jaren na hun verhuizing het naambordje van de vorige bewoner er nog op heeft gezeten.” Maar een ander stemmetje weet te melden dat dat niets is voor mijn vader. De Directeur in ruste wil altijd alles gelijk goed geregeld hebben. “Onverwijld opgedweild”, zegt hij altijd en gooit er dan een brede glimlach tegen aan. Het gegeven dat er zelfs een dag na de verhuizing nog een naambordje van meneer De Vries zou hangen, zou een onacceptabel feit zijn. Mijn hartslag gaat omhoog. De gedachte dat mijn ouders hier niet wonen is te veel voor mij. Als zij er al niet wonen, nadat ik bij mijn zusje naast het net ving, wie is er dan wel nog op zijn plek? Ik moet het zeker weten en druk de kleine bel in. Het is immers 1999 en ze horen hier dan gewoon te wonen.
Na ongeveer een minuut hoor ik de mechanische klik van de intercom die laat weten dat aan de andere kant de telefoon wordt opgenomen. Mijn hart klopt ondertussen bijna uit mijn borst van ellende en ik sta met mijn voorhoofd tegen de intercom aangedrukt. “Pap, mam, wees alsjeblieft thuis”, fluister ik gespannen tegen het ding.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: Gemeente Deventer