door Tanja | mei 12, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Donkerblauwe houten balken met een crème wit plafond verschijnen door mijn wimpers als ik mijn ogen langzaam open. Ik lig op een gestoffeerde bank. Lekker zacht, net als de wolk van zojuist. Kennelijk leef ik nog. Ik kom steunend op mijn linker elleboog half overeind. Ik kijk dwars door de kleine woonkamer van Wander heen zijn stokoude, krakkemikkige Zaanse keukentje in. De afwas staat te drogen in het metalen rekje. Een koekenpan staat wankel tegen een rij mokken aangeleund. Het zachte ochtendlicht valt naar binnen door het ouderwetse keukenraampje met de roodwit geblokte gordijntjes. Het licht van het gangetje dat van de keuken naar de aanbouw met de badkamer leidt, schijnt flauwtjes over de borden en kopjes heen. Ik neem de beetjes informatie die mijn net ontwakende wereld maar nauwelijks kan bevatten één voor één in me op. Dit is Wanders afwas.
“Afwas hoort aan de mooie, frisse lucht te drogen, dan heeft die lucht ook iets te doen”, placht hij altijd te zeggen.
Wanders afwas staat op Wanders droogrek in Wanders keukentje en ik kijk er wezenloos naar.
Dan hoor ik het krakende geluid van een bejaarde planken vloer en als ik opzij kijk naar waar het geluid vandaan komt, zie ik Wanders roodblonde piekhaar de gangdeur door komen. Zijn met sproeten bespikkelde gezicht dat ik al dertien jaar niet meer heb gezien, kijkt me dolblij aan. Hij draagt een verfrommelde deken in zijn armen.
“Hé lieve Syl, raar mens, je bent wakker, jij gek flauwvallend schepsel! Ik heb een warme deken voor je. Die buurman wilde een ambulance bellen, maar ik heb maar gezegd dat je zo wel weer wakker bent.” Zijn bekende hese stem ratelt door, terwijl hij de fleece deken over me heen legt.
“Hoe voel je je nu?” Zijn diepblauwe ogen met wat groene spikkeltjes langs de iris, kijken mij aan.
Er welt een intens diepe snik op vanuit diepe weggestopte krochten nooit geuit verdriet. Tranen beginnen over mijn wangen te stromen en mijn kin trilt. Ik kijk met mijn eveneens blauwe ogen recht in zijn bekende ogen.
“Wat is er, jezus, lieverd, wat is er, je huilt?” Wander slaat bezorgd de deken nog wat dichter om me heen. Ik haal mijn armen tevoorschijn en werp ze om zijn nek. Alsof ik alle tranen van verdriet van de hele wereld bij elkaar ineens huil, snik ik schokkend in zijn nek.
“Meisje toch”. Wander wrijft troostend over mijn rug. Dode Wander die ik hier nu zo lief, levend en stralend in mijn armen geklemd hou. Ik voel dat Wander zich wilt losmaken, maar ik laat hem niet gaan.
“Ik heb je zo-ho vrese-helijk gemist.” Mijn adem laat mijn stem overslaan. Dan laat ik hem los en pak zijn gezicht. Ik neem elke centimeter van zijn gezicht in me op. Hij kijkt me aan met een mengeling van verbazing en bezorgdheid.
“Wil je alsjeblieft vertellen wat er met je aan de hand is, we hebben elkaar gisteren nog gezien hoor?” Zegt hij op een wat vragende toon.
Wander duwt mijn met deken bedekte been zachtjes opzij en gaat op één bil naast me zitten op de bank. Ik ga wat rechterop zitten.
“O mijn God, Wandertje”, roep ik uit, terwijl een lach mijn betraande gezicht openbreekt. “Ik weet niet waar ik moet beginnen. Ik weet echt niet waar ik moet beginnen. Ik heb een absurde morgen gehad. Dat wil je gewoon echt niet weten.” Ik leg mijn linkerarm om hem heen en trek hem dichter tegen me aan. Lieve levende Wander.
Terwijl ik hem zo vast houd en aankijk, schiet mijn gedachtenmolen weer aan als ik me voor de zoveelste keer bedenk dat ik in een onmogelijke situatie ben terecht gekomen. Alle gebeurtenissen kloppen niet. Ze kloppen voor geen meter en toch voelt alles zo echt. De beelden van de gewraakte Valentijnsdag, dertien jaar geleden komen mijn bewustzijn binnen.
Het is mijn achtentwintigste verjaardag en er is bij Jeroen en mij thuis in onze Zaanse studentenwoning een gezellig samenzijn gaande. We hebben gefondued met een groep van onze vrienden en we zitten na te tafelen. Onze eikenhouten ronde tafel is uitschuifbaar. Bij de bovenbuurvrouw hebben we extra stoelen geleend. Na wat inschikken, kunnen we met zijn negenen om de tafel heen zitten. Er is een stoel over, want Wander is er nog niet. We wisten dat hij iets later zou komen, omdat hij eerst nog moest werken bij zijn stageplaats. Hij studeert Commerciële Economie en loopt momenteel stage bij een bedrijf ergens in Beverwijk. We hebben hem om zes uur nog gebeld op zijn mobiel en hij vertelde dat het iets zou uitlopen.
“Nou we eten alle stokbrood op en dat krat bier is ook leeg hoor, als jij te laat bent”, lachten we nog gekscherend door die telefoon heen. Het is inmiddels half acht als Jeroen een nieuwe fles Rheinhessen opent. Die mierzoete, Duitse witte wijn dronk ik indertijd met flessen tegelijk leeg. Ik moet er nu echt niet meer aan denken. Af en toe een roseetje of een witte chablis, maar dat is het dan ook.
Ik weet niet waarom ik op de klok kijk als de telefoon gaat. Onze ronde, houten klok aan de wand vertelt me dat het twee minuten over half acht is. Misschien maak ik me onbewust zorgen om Wander. Hij is nooit echt op tijd, maar als hij een uur te laat zou zijn, had hij meestal wel al lang gebeld. Ik loop naar de zwarte telefoon die naast de televisie staat op het grenen tafeltje. We hebben zo’n oude draadloze telefoon met de bekende, lange antenne die je nog moet uitschuiven als je iemand aan de lijn hebt.
“Met Sylvia Lievegoed,” zeg ik als ik de telefoon opneem.
“Sylvia, met Karsten spreek je”, kraakt het aan de andere kant. “Sylvia, ik moet je iets vertellen. Zit je?”
“Karsten wat is er, je klinkt raar?” Vraag ik bezorgd aan het twee jaar jongere broertje van Wander.
“Zit je, Sylvia?”Vraagt Karsten normaals.
“Nee ik zit niet, zeg nou maar wat er is!” zeg ik nu iets harder dan bedoelt. Achter mij zijn de stemmen van mijn vrienden verstomd. Ik voel hun ogen in mijn rug prikken, afwachtend, iets geschrokken door de toon in mijn stem.
“Is Jeroen daar ook?” De door de telefoon wat vervormde stem van Karsten klinkt dwingend.
“Ja, Jeroen is hier ook. En ik zit.” Ik heb inmiddels plaats genomen op onze ribcord bank en kijk naar Jeroen. Hij kijkt terug en hij ziet mijn bezorgde blik, terwijl ik hem wenk dat hij naast me op de bank moet komen zitten.
“Syl, Wander heeft een ongeluk gehad.”
Bam. Stomp in mijn maag. Ik voel mijn bloeddruk dalen, terwijl mijn hart begint te roffelen in mijn borst en mijn ademhaling versneld. Ik zie beelden van Wander op de IC aan allerlei draden. Uit zijn arm, door zijn neus. Machines die bliepen staan om hem heen. Het gedimde licht schijnt spookachtig op zijn witte gezicht met de gesloten ogen. Wander rijdt ook motor.
“Hij heeft een motorongeluk gehad,” zegt de stem in mijn hoofd. “Hij is zwaargewond en ligt in het ziekenhuis. We moeten er heen.” De beelden en gedachten razen in een fractie van een seconde door mijn hoofd.
“Heeft hij een motorongeluk gehad?” Vraag ik dringend.
“Nee, een auto ongeluk”, antwoordt Karsten.
“Ligt hij op de IC, Karsten?” Hijg ik van spanning.
“Syl… Wander is dood.”
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Phot credits: CC-BY-NC-SA by Seth Sawyer (Flickr)
door Tanja | mei 5, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Mijn benen rennen zo hard als ze kunnen, maar het voelt niet als rennen. Ik ren zo hard dat mijn voeten nauwelijks het groene gras aanraken en het voelt zelfs meer als zweven. Het gras onder mij zoeft voorbij in een flits als ik naar beneden kijk. Beneden lijkt ook steeds verder weg naarmate ik hoger kom. Mijn snelheid heeft namelijk zo toegenomen dat ik daadwerkelijk de hemel in vlieg, de witte schapenwolkjes tegemoet. Ik maak zwembewegingen met mijn armen om sneller het luchtruim in te komen. Zo vlak bij de grond is het zwaar zwemmen, maar hoe hoger ik kom, des te eenvoudiger maaien mijn armen door de lucht. Onder mij suizen de weilanden voorbij. Het landschap is niet vlak, maar heuvelachtig en als ik het zou moeten omschrijven, heeft het het meeste weg van het landschap van Heidi in de bergen. Het boek dat ik in mijn jeugd las en waar de fraaie tekst in combinatie met mijn levendige fantasie voldoende was om een heel landschap te creëren.
Hoger, hoger, hoger, ik vlieg steeds hoger en voel me zo vrij als ik me nog nooit gevoeld heb. Ik blijf zwembewegingen maken met mijn armen, maar als ik naar mijn armen wil kijken, zie ik dat ze zijn verdwenen. Ik schrik hevig en houdt mijn handen voor mijn gezicht, maar nog steeds zijn er geen handen te bekennen. De paniek raast plotseling door mijn lijf en terwijl ik angstvallig iets van mijn eigen lichaam probeer te ontdekken, begin ik te vallen. Onder mij zijn de lieftallige weilanden met witte en gele bloemen en grazende koeien verdwenen. Ik zie enkel een bruine, angstwekkend puntige bergwand verschijnen en ik weet dat ik te pletter ga storten.
Mijn val versneld en ik weet dat ik dood ga. Opeens voel ik dat het is zoals het is en kan ik mijn nabij razende noodlot onder ogen zien. Er komt een enorme rust over me heen, die als een vredige en haast liefdevolle warme stroom zich uitbreidt door mijn lichaam. Dan geef ik me over aan dat wat komen gaat. Wat het ook is. Ik sluit mijn ogen en wacht op de klap.
Ik blijf met mijn ogen dicht doorvallen en er lijkt geen einde aan te komen. Als ik mijn ogen open zie ik tot mijn verbazing dat ik niet meer val, maar gewoon stil lig, midden in de lucht op een van de schapenwolkjes die boven de weide hangen. De bergpunt is verdwenen en ik lig buitengewoon comfortabel in de wolk die mij koesterend omvat. “Je bent in de hemel”, spreken mijn gedachten. Ik weet het zeker. De vrede die door mij heen spoelt, de zachtheid van de wolk en alle bijzondere gebeurtenissen van het afgelopen half uur. Ik denk serieus dat ik ben doodgegaan en naar de hemel ben gegaan. Niks geen Jeroen, geen gesloopt studentenhuis en een uit de dood herezen Wander. Ik ben in mijn normale leven gewoon overleden.
Ik moet ineens aan Viggo en Sterre denken, mijn zoon en dochter die alleen achterblijven zonder hun moeder. Bijzonder genoeg stemt deze gedachte mij niet droevig, omdat ik weet dat ze het gaan redden en ik hen vanaf deze kant kan begeleiden bij hun verdere leven. Voor mij is het voorbij. Ik heb mijn aardse jas uitgetrokken en lig hier op een wolk. “Zou er nog een tunnel komen? En een wit licht? Misschien zal mijn leven nog aan mij voorbij gaan schieten en komen er engelen en gidsen om mij te helpen bij de overgang.” De gedachten kabbelen rustig aan mijn gewaarzijn voorbij en ik kan eigenlijk nergens mee zitten, badend in een gevoel van rust en behaaglijkheid.
Er gaat weer een periode voorbij die ik ervaar als een eeuwigheid. Een gedachtenloos vacuüm van nietsheid, waarin ik lichaamsloos enkel aanwezig ben als een soort bron van energie. Ik zweef en volgens mij is er geen wolk meer en ook geen weiland met bloemen. Er komt geen enkele zintuiglijke prikkeling bij me naar binnen. Ik zie en hoor helemaal niets. Er zijn geen gedachten en geen emoties en de ervaring is nog het beste te omschrijven als een floatingssessie die ik vorig jaar voor mijn veertigste verjaardag heb ondergaan samen met mijn zoon. Viggo had een YouTube filmpje gezien over een ‘sensory deprivation tank’. Een tank met water op lichaamstemperatuur waarin je gaat liggen in het pikkedonker gedurende een uur en soort gewichtloosheid ondergaat. In een Amsterdamse floating praktijk, hebben we destijds een uur lang gefloat. Het was voor ons beiden een haast spirituele ervaring. Het drijven in het donker was zo rustgevend dat ook onze gedachten en emoties tot stilstand kwamen als een rimpelloze vijver op een windstille dag.
Alsof iemand een kiezelsteentje in de vijver gooit, floept er ineens weer een gedachte naar boven in mijn bewustzijn: “Wat als ik dit nou gewoon droom?” En zo plots als het verscheen, laat ik het Grote Gedachtenloze Niets ook weer achter me als zich een euforisch gevoel van me meester maakt. “Ik ben niet dood! Ik droom alleen maar en zo dadelijk word ik wakker in mijn eigen bed in de armen van mijn geliefde.” Terwijl mijn hart sneller begint te kloppen, verschijnt onder mij het groene gras. Ik zit midden in de grote weide met mijn handen in het gras. Ik kan mijn benen en tenen zien. “Mijn lijf is terug! Nu mijn leven nog”, bedenk ik me.
Ik sta op en begin weer te rennen, steeds sneller en sneller. Deze keer tilt mijn snelheid me echter niet omhoog, maar blijven mijn benen me dragen en ren ik door de vele grassprietjes heen, af en toe een bloem rakend.
“Terug naar huis, huis, huis,” zingt het door mijn hoofd en me verheugend op een weerzien met mijn geliefden, voeren mijn voeten de snelheid op.
Als een dolk van paniek schiet de adrenaline door mijn borst als mijn voeten het luchtledige raken. “Ik had de afgrond niet gezien, O God!” De vriendelijke weide is helemaal verdwenen en ik tuimel wild maaiend met mijn armen de duistere spelonk in. Maar mijn naar houvast graaiende handen grijpen tevergeefs. Er is hier niets om me aan vast te klampen en voor de tweede maal lijkt mijn noodlot onafwendbaar.
Lees HIER het volgende deel >>>
Many thanks and photo credits go to photographer Martin Lieberman (CC-BY-NC-SA) (Flickr)
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
door Tanja | apr 27, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Als ik weer in mijn voormalige auto stap, leg ik mijn tasje naast mijn mobiel op de stoel naast me. De auto ziet er erg netjes uit, het zwarte tapijt is keurig gestofzuigd en de stoelen zijn kruimelvrij. Er maken duidelijk geen kinderen uit van het leven van deze wagen. Ik start de auto en leg The Brand New Havies gelijk het zwijgen op. Daar heb ik nu echt geen zin in, deze vrolijke noten. In plaats daarvan luister ik naar het vertrouwde geronk van de auto als ik wegrijd.
Vanuit de Hoogstraat in oud Koog, zet ik koers richting de kruising van de Guisweg, anderhalve kilometer verderop. Dit is de straat van mijn jeugd. Ik ken elk stoeptegeltje, elke boom, elk steegje, elk huis, elk detail. Als ik langs De Waakzaamheid rijd zie ik dat deze eeuwenoude, monumentale herberg er weer precies zo uit ziet als voordat de verbouwing annex restauratie startte rond 2012. Ik minder wat vaart en schakel de auto terug van drie naar twee.
De Waakzaamheid was in de vroege jaren negentig ’the place to be’ voor de ‘underground’ House en feest-scene. Ik heb er jaren gewerkt en deze plek op aarde voelde als mijn tweede thuis. Nadat ik de verbouwing in 2013 met eigen ogen heb gezien, was mijn huiselijk gevoel helemaal verdwenen. De Waakzaamheid is prachtig geworden, maar het heeft voor mij het huiskamerachtige, toegankelijke en vriendelijke karakter van de ‘Waak’ weggenomen. En nu ligt ‘mijn Waak’ daar weer in oude glorie aan mijn rechterhand, terwijl ik er met de auto langzaam voorbij rijd. Ook mijn oude, door mijn ouders zelf gebouwde huis even verderop is aan mijn linkerkant te zien. Het ligt een beetje ‘inverdan’ achter de bomen aan de rand van het Koogerpark.
En als ik de Guisweg nader, zie ik dat alles hier is zoals vroeger. De hinderlijke stoplichten zijn weg en de oude Julianabrug ligt gewoon nog uitgestrekt over de Zaan. Ze biedt vele toeristen elk jaar weer toegang tot de Zaanse Schans en helpt vele Zaankanters naar de overkant van de Zaan.
De nacht begint nu echt plaats te maken voor de dag en boven de Zaan wordt de lucht steeds lichter blauw. Het is erg rustig op de weg zo vroeg in de ochtend. Ik moet slechts een bestelbusje voor laten gaan die vanuit de kant van het spoor richting de brug rijdt. De rest van Koog aan de Zaan en Zaandijk lijken nog diep in slaap te zijn.
Ik steek de Guisweg over en rijd de Lagedijk op in het oude gedeelte van Zaandijk. Mijn zusje Sandra woont hier met haar man en mijn nichtje en neefje en ik besluit even naar haar huis te gaan. Ze zal zo ongetwijfeld wakker worden voor het ochtendritueel met de kinderen. En met haar wil ik even praten over wat mij nu overkomt. Misschien kan zij hier met haar open mind wat zinnigs over zeggen. Omdat het vroeg is, staan de auto’s van alle bewoners nog langs de weg in de parkeervakken en is er geen plaats voor mijn Ibiza. Ik besluit mijn auto dus even achter de hare te parkeren op de oprit, maar zie dat haar Matiz er niet staat. Ze heeft hem waarschijnlijk om het hoekje op de Parkstraat geparkeerd, waar de auto van haar man Patrick ook meestal staat. Ik zet mijn auto op de oprit achter hun huis, zodat mijn auto tussen hun huis en het oude huisje van Wander staat. Wander, mijn jeugdvriend, mijn goede vriend. Onze moeders waren hartsvriendinnen. Ik was anderhalf toen hij werd geboren en we zijn samen opgegroeid. Maar ook als tieners en volwassenen gingen we veel me elkaar om. Jeroen en ik hebben elkaar leren kennen via hem. Hij was net als ik goed bevriend met Wander. Ik stap uit de auto en kijk naar zijn huisje waar hij zo veel gelukkige jaren heeft gewoond, totdat hij op valentijnsdag 2001 om half zeven ’s avonds plotseling uit het leven werd gerukt, omdat hij zijn tegenligger niet zag bij een inhaalmanouvre. Ik mis hem. Zelfs nu na veertien jaar nog. Ik schud de herinneringen van me af en loop Sandra’s tuin in. Alles is anders. Villa Kakelbont, het speeltoestel van haar kinderen staat er niet en ook de tuinmeubelen en de groententuintjes van mijn zwager zijn weg. Ik begrijp het niet. Ik had toch gehoopt dat het hier in ieder geval normaal zou zijn. Hier op deze veilige have bij mijn enige zusje, maar ik redeneer dat ze ook de spullen gewoon even weggehaald kunnen hebben, omdat, ja gewoon. Ze zullen er vast wel een of andere reden voor hebben.
Ik voel aan de achterdeur. Als deze dicht blijkt te zijn voel ik aan de deur van de aanbouw, welke ook dicht is. Als ik achteruit stap, trap ik per ongeluk een leeg verfblik om dat daar blijkbaar stond. Het holle gedonder van het grote, lege blik op de stenen kinderkopjes snerpt door de stille ochtend. “Shit”, hoor ik mezelf hardop zeggen. Ik zet het blik weer rechtop en loop voorzichtig de tuin in die om hun huis heen loopt. Bij de tuindeur kan ik naar binnen kijken en ik zie tot mijn ongeloof dat niets van het meubilair wat mij van binnen aanstaart, mij bekend voorkomt. Ik voel een gevoel van complete moedeloosheid over me heen komen als ik terug loop naar mijn auto.
“Hé wat moet dat hier?” Hoor ik plotseling de donkere bas van een mannenstem roepen. Ik schrik me wezenloos en draai me om naar de man die in de deuropening van de achterdeur staat. “Jezus, een vreemde kerel in huis van mijn zusje”, denk ik en ik word bang. “Wat als hij alle spullen heeft verwisseld en mijn zusje en haar familie heeft vermoord?” Mijn gedachten gaan razendsnel.
“Mijn zusje woont hier!”Weet ik piepend uit te brengen.
“Nou, ik zal je zeggen, vriendin, dat dit MIJN huis is en dat jij in overtreding bent door je te bevinden op mijn erf”, bast de man geïrriteerd terug. “Dus wil je zo vriendelijk zijn jezelf en je rode auto te verwijderen van mijn oprit?”
Ik kijk hem angstig aan. “Ja, sorry, ik ga al. Ik was in de war,” stamel ik verward terug.
Als ik mijn autoportier vast heb om hem te openen, hoor ik ineens een bekende stem van boven.
“Syl, ouwe dief, wat doe jij nou hier zo in het holst van de nacht, lawaaierige vrouw?” Ik kijk naar boven. Uit het slaapkamerraam van zijn oude, groene huisje hangt een slaperige Wander mij lachend aan te kijken. Zijn uitnodiging om even binnen te komen voor een kop thee, hoor ik niet meer. Als ik mezelf langs mijn auto omlaag voel glijden, wordt alles zwart.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Saffrodite (Morguefile)
door Tanja | apr 20, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Jeroen staat daar in een mengeling van schrik en irritatie naar me te kijken.
“Wat doe jij hier nu, Syl? Het is nog niet eens half zeven in de ochtend!” “Jezus, Joen, ik schrik me dood”, stotter ik. “Ik snap er niks van. Jij dan?” “Waar snap je niks van”, vraagt Jeroen. “Dat je ineens voor dag en dauw in je auto stapt?” Jeroen staat slaperig voor me en ik zie duidelijk een vouw van het kussen op zijn rechterwang. En toch klopt er iets niet aan zijn gezicht.
“Jeroen…wat doen wij hier?” Ik kijk hem indringend aan en alsof iemand een ijskoude hand in mijn nek legt, begrijp ik opeens wat er niet klopt aan dit plaatje hier. Jeroen staat in zijn ondergoed gehuld in zijn witte ochtendjas gebogen door mijn portier te kijken. Ik zie wat ik niet wilde zien. Ik word gedwongen hem goed aan te kijken en zijn jonge, vriendelijke gezicht te zien. Ik zie zijn donkerbruine ogen en de halflange krullen die zijn rimpelloze gezicht omlijsten. Hij ziet er weer uit als de knappe vijfentwintig jarige die hij ooit was. Niet als de sombere tweeënveertigjarige die hij is geworden na onze scheiding.
“Wat wij hier doen, Syl, is ons afvragen waarom jij niet in je bed hoort te liggen naast mij”, bromt Jeroen tegen me terug.
“Jeroen, ik moet nu echt even weg, ik moet wat doen, iets uitzoeken. Er klopt iets niet. Ik ga nu weg en ben straks weer terug.”
“En je werk dan? Ben je op tijd voor je werk? Ik moet rond elf uur op school zijn, zie ik je dan nog? Syl?” Jeroen kijkt me indringend maar wel vriendelijk aan.
Ik staar terug. “Shit. Werk.” Hoor ik mezelf denken. Jeroen vindt het blijkbaar volkomen normaal om als zijn oude zelf hier te staan voor ons oude huis en te praten over werk en school, maar ik wil gewoon terug naar mijn éigen huis en mijn éigen kinderen. Ik wil niet nadenken. Ik wil weg.
“Jeroen, ik kom terug natuurlijk, ik moet even weg om iets uit te zoeken”, probeer ik zo normaal mogelijk aan hem te communiceren. Het laatste wat ik nu nodig heb is iemand die mijn plannen gaat dwarsbomen. Ik wil nu weg.
“Ok, Syl, nou wat je ook gaat doen, neem in ieder geval je mobiel mee.” Jeroen geeft me de allereerste mobiele telefoon die ik ooit kocht in de zomer van 1999. Het was een glimmende zwarte van Motorola en ik kan me herinneren hoe ik meteen verliefd was op de kleine telefoon met de mooie rondingen. Met een handig klepje om de toetsen mee te beschermen en het oranje witte logo van mijn toenmalige telecom provider Dutchtone er op. Tot 2014 ben ik nooit van provider overgestapt. Dutchtone ging over in Orange en Orange werd door T-Mobile overgenomen. Ik heb ook al die jaren hetzelfde telefoonnummer gehouden. Ik kijk in ongeloof naar het kleinood in zijn hand en pak het aan.
“Dankjewel, Joen”, stamel ik. “Ik ga nu, ok?”
Jeroen knikt en buigt voor over om me een kus te geven. Ik buig terug en geef hem een kus langs zijn linkerwang. Hij sluit het portier en ik zie hem verdwijnen in de steeg.
“Op de zachte autostoel zit ik daar naar de mobiele telefoon in mijn hand te kijken. Ik klap hem open en herinner me hoe ontzettend blij ik was met mijn eerste mobiel. Als ik op het rode knopje druk springt de groene display aan en zie ik dat ik volledig netwerk heb, dat de telefoon bijna helemaal is opgeladen en dat het 6.27 uur is. Een datum zie ik niet staan en ik besluit daar even naar op zoek te gaan. Ik weet niet precies meer hoe de telefoon werkt. En er zit geen menu-knop op. Wel twee knopjes met pijltjes en ik vermoed dat ik daarmee door het menu kan scrollen. Ik scroll door het menu en kom inderdaad bij ‘Set time and date’ aan. Ik druk op ok en de datum flipt op het scherm:
20 sept 99
“Hij is op deze oude datum blijven staan,” denk ik bij mezelf. Ik vind het vreemd, want ik heb het toestel zeker gebruikt tot ik in 2001 mijn kleine, ronde Samsung kreeg. “Maar goed, de telefoon is vijftien jaar oud”, redeneer ik logisch, “dan is het niet zo gek dat data kunnen verspringen.”
Dan gaat in mijn geheugen een laatje open dat me vertelt dat dit een dual band telefoon was en ik realiseer me dat ik er in het huidige netwerk waarschijnlijk niet veel mee kan. Toch staat er duidelijk linksboven in het display dat ik volledig netwerk heb. Ik besluit mijn ouders te bellen. Hoe dan ook; zij zullen wel opnemen. Ik toets hun mobiele nummer in. “Tuutuutuu”, geeft de snerpende toon aan dat dit nummer niet in gebruik is. Ik zucht even diep en leg de telefoon voorzichtig op de stoel naast me. Op het moment dat ik dat doe, realiseer ik me dat ik helemaal geen portemonnee bij me heb. Geen pinpas, geen papieren, helemaal niets. “Ik zal toch weer even naar binnen moeten om mijn tasje te zoeken. Sinds mensenheugenis bewaar ik mijn portemonnee altijd in mijn tasje. Ik heb er vele gebruikt, maar ik hoop gewoon eigenlijk dat het zwarte gehaakte schoudertasje met pailletjes dat ik van mijn oma heb gekregen gewoon binnen ligt. Met mijn portemonnee er in. Ik stap uit de auto en loop terug de steeg in. De deur heb ik niet afgesloten, dus ik stap gewoon naar binnen. Daar meteen links aan een haakje van de kapstok, hangt mijn eigen, zwarte tasje gelukkig. Ik kijk er in en zie er mijn oude portemonnee in zitten. Ik sta in de deuropening van de achterdeur in mijn gammele houten keukentje en sla het kleine kleurrijke gevalletje open. Geërgerd, maar lichtelijk verbaasd, trek ik er een stokoud, blauw Giropasje uit. De Postbank is overgenomen door de ING bank jaren terug en sindsdien is mijn bankpas echt niet blauw meer, maar oranje. “Hier kan ik natuurlijk helemaal niks meer mee. Mijn bankgegevens kloppen wel, maar de ‘geldig tot 01 – 2004 lijkt me behoorlijk over datum. Niets verbaasd me echter nog in dit meest bizarre kwartier van mijn leven.
Ik hoor plotseling weer voetstappen. Jeroen weer. Hij steekt zijn hoofd langs de deur. “Was je wat vergeten?” vraagt hij nog steeds wat slaperig.
“Ja, mijn tasje,” zeg ik terug. “Jeroen, welke dag is het vandaag?” Ik hou mijn hoofd schuin als deze woorden aarzelend over mijn lippen komen. Ik wacht met spanning op zijn antwoord, terwijl hij nadenkt.
“Maandag natuurlijk!,” zegt hij. “Gisteren was het zondag en waren we bij de Batavia, weet je nog?”
“Natuurlijk weet ik dat niet meer”, denk ik bij mezelf. “Ik ben zojuist naast jou wakker geworden in ons oude huis, terwijl de wereld lijkt te zijn terug geswitcht naar de vorige eeuw.”
Ik laat echter niets van mijn gedachten merken en vraag hem: “Ik bedoel eigenlijk, welke datum. Welke datum is het vandaag?”
“Dat weet ik ook niet precies hoor. Negentien of Twintig september, zoiets?” antwoordt Jeroen me.
Weer alarmbellen. “Het is toch echt april”, flitst het door mijn hoofd. De volgende vraag durf ik niet te stellen. Ik ga niet aan hem vragen welk jaar het is. Als hij denkt wat ik denk, namelijk dat ik gek geworden ben, zou hij wel eens een stokje kunnen steken voor mijn autoritje nu om half zeven ’s ochtends.
“Ok dankje. Ik ga nu.” Ik ga op mijn tenen staan en geef hem een snelle zoen op zijn wang.
“Tot zo, Syl,” zegt hij.
Ik probeer nog een schalks glimlachje uit mijn gezicht te persen en draai me vervolgens om en stap voor de tweede keer de deur uit de koude morgen in.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Photo: Cell phone by Demma (Freeimages.com)
door Tanja | apr 13, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
“Syl, wat doe je?” Ik schrik op als een jong veulen, als de slaperige stem van mijn ex-man zich door de nacht boort. Ik kijk volledig verward in de richting van de slaapkamer. “Waarom klinkt hij zo rustig, alsof alles koek en ei is?” Ik vind het onbegrijpelijk dat hij mij überhaupt ‘Syl’ noemt. Zo heeft hij me in geen jaren genoemd. Stokstijf stil blijf ik naar de deur staren zonder iets te zien. Na een paar tellen realiseer ik me dat ik mijn adem inhoud en vergeet met mijn ogen te knipperen van de schok. “En nu? Moet ik iets terugzeggen?” Vraag ik in gedachten aan een onzichtbare wijsheid. Maar iets in mij zegt me dat ik de naakte waarheid nog niet aankan. Ik draai me weer om naar de woonkamer en ga aarzelend lopend op zoek naar een lichtknopje. Ik kan me niet meer precies herinneren waar die zat. Ik schuifel naar de deur naar de gang en inderdaad, precies daar naast de deur vind ik het knopje en knip voorzichtig het licht aan. Ik knijp mijn ogen samen tegen het felle licht van de papieren bol die boven de eettafel hangt en sla mijn handen voor mijn mond als het toonbeeld van de woonkamer mijn netvlies bereikt. Nu het licht schijnt zie ik dat echt alles, maar dan ook alles klopt met hoe het vijftien jaar geleden was. Dit kan echt niet waar zijn. Jeroen en ik zijn ontvoerd en geplaatst op een plek waar ons oude huis is nagebouwd. Zo onwaarschijnlijk en angstwekkend precies. Dat kan niet anders. Maar waarom klinkt Jeroen dan zo rustig, alsof hij precies daar is waar hij hoort te zijn? Alles, elke meubel, elk snuisterijtje, de computer, de TV, de eettafel met het vertrouwde tafelkleed, de kachel, de muurkast met mijn eigen boeken van vroeger; alles staat precies op zijn plek. Ik moet ineens denken aan de oude science fiction televisieserie The Twilight Zone en ik hoor de bekende tudududutudududu-tune in mijn hoofd. De mysterieuze serie was een van mijn favorieten, net als de vele boeken van Stephen King. Zo bizar, zo onwerkelijk, net als de situatie waarin ik me nu bevind. Net als de vele personages in de serie en de boeken bedenk ik me dat dit simpelweg niet waar kan zijn. Ik moet wel dromen.
Opeens zal het me worst wezen waar ik ben en of ik droom en dat Jeroen hier ook is, ik wil gewoon zo snel mogelijk weg uit deze idiote nachtmerrie. Er komt een enorme vastberadenheid in me naar boven zetten die al mijn angst en paniek opzij duwt. Terug naar huis ga ik, terug naar mijn liefdevolle eenendertig jarige echtgenoot en mijn vier kinderen. Ik draai me bruusk om en kijk op de eikenhouten, elektrische klok die Jeroen me ooit voor mijn vijfentwintigste verjaardag heeft gegeven. Het is kwart over zes.
Ik hoor Jeroen niet meer. Hij is vast weer in slaap gevallen en ik ga op zoek naar kleren die ik kan aantrekken. Als ik de louvredeurtjes van mijn ingebouwde kledingkast opentrek, stokt mijn adem in mijn keel en mijn mond valt open van verbazing. Ik heb werkelijk het gevoel dat mijn hart een slag mist als ik al mijn oude Mac & Maggie kleding zie hangen. De opvallende kleding in alle kleuren van de regenboog met het aparte nineties design van Cora Kempermann, precies zoals het was. Dit is te perfect, dit huis, mijn kast, mijn kleding, al mijn spullen, Jeroen rustig in bed. Als iemand dit heeft nagebouwd is het gewoon te perfect. Niemand kent de meest intieme details van mijn leven, in welke tijdsperiode dan ook. Maar het maakt niet uit meer. Mijn verstand wordt overgenomen door een cognitieve dissonantie die het overlevingsinstinct in me wakker maakt. Ik ga naar huis, besluit ik en wel nu. Ik trek een lichte spijkerbroek en een onopvallend zwart shirt met lange mouwen uit de kast en trek deze aan. Omdat het koud is zoek ik een lang en warm rood-zwart gestreept vest uit die onder in de kast in de rieten mand ligt. Dit vest heb ik bij Didi gekocht rond 1998 en het is zacht en warm. Bij de deur staan mijn oude schoenen. Zwart met hakken. Ik trek ze aan en ze passen als gegoten. Aan de kapstok hangt mijn oude, zwart jas met warme teddy kraag die ik ooit bij de C&A kocht voor tweehonderd gulden. In de deur zie ik mijn sleutelbos zitten. Een gewoonte die ik al vanaf het moment dat ik in 1992 op mezelf ging wonen er in heb gehouden; sleutels altijd in de deur laten zitten, dan raak je ze ook niet kwijt. Als ik de bos heb gepakt staar ik naar de sleutels, omdat het wel lijkt alsof de autosleutel van mijn rode Seat Ibiza uit 1994 er aan zit. Deze auto heb ik verkocht in 2006, toen mijn dochter Sterre werd geboren. Hij kan hier niet staan die auto. “Misschien een duplicaat”, hoor ik het stemmetje in mijn hoofd zeggen en ik stap dapper de deur door, de vroege ochtend in. Heel zachtjes om Jeroen niet wakker te maken, trek ik de houten achterdeur achter me dicht.
De waterige kou en frisheid van de morgen prikt op mijn gezicht als ik de smalle, lange steeg van mijn vroegere huisje door loop. Zodra ik de steeg uit ben, zie ik dat ik daadwerkelijk in mijn straat van vroeger sta. Ik draai mij om en zie het huisje precies zo staan als dat ik het me herinner. Na de sloop en de bouw van het kantoorpand, ben ik er zo vaak langs gereden. De wat kil aandoende witte gevel van het nieuwe kantoorpand heb ik altijd een dissonant gevonden in de vriendelijke, Zaanse bouwstijl van de huisjes in de straat. Maar niets van dit nieuwerwetse alles is nu nog aanwezig. Alsof iemand de klok heeft terug gezet naar de negentiger jaren, sta ik daar in de koude ochtendschemer te staren naar mijn oude, ooit gesloopte huis. Als ik me omdraai naar de parkeerplaats en mijn glimmende, rode Seat Ibiza zie staan, verbaast het me niet eens meer dat het kenteken precies hetzelfde is als dat ik me herinner. Ik druk de toch weer opkomende paniek weg en ga vlug in de auto zitten. De oude vertrouwde rust en stilte van mijn eigen auto voelt fijn en veilig. Als een cocon waarin ik even op adem kan komen. Terwijl ik daar zo zit en in de lucht de nacht in donkerblauwe met roze flarden zie plaatsmaken voor de dag, vraag ik me af of ik niet terug moet gaan naar binnen. Misschien kan Jeroen wat meer licht werpen op de zaak. Het zou natuurlijk kunnen dat hij zo rustig reageerde omdat hij nog niet helemaal wakker was en nog geen besef had van het feit dat hij niet meer thuis in zijn eigen bed lag. “Maar dan had hij nooit ongezien mijn naam geroepen.” fluistert het stemmetje weer in mijn hoofd. Ik wapper de gedachten weg en besluit mijn genomen koers te vervolgen. Als ik de auto start, springt mijn autoradio met de CD van The Brand New Havies aan. Die heb ik al zo lang niet gehoord. Na een verhuizing brak er een stukje af van de CD en ik heb hem al jaren niet meer gehoord. Ik werd altijd vrolijk van de begintune, maar nu voelen de klanken net zo ongepast als K3 op een begrafenis.
Ik schreeuw van schrik als plotseling het portier van de bijrijder wordt opengerukt.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits go to Iphis (Morguefile)
door Tanja | apr 6, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Waar ik over droomde weet ik niet precies meer, maar flarden warrige droombeelden schieten nog na langs mijn geestesoog om dan te verwaaien naar ergens ver weg in mijn brein. Ik word wakker en voel de software van mijn persoonlijkheid aanslaan. En op het moment dat dat gebeurd, weet ik dat het mis is. Het is helemaal mis. Het bed waarin ik wakker word is te zacht, de ruimte te benauwd en zodra ik mijn ogen open, zie ik niks dan duisternis. Mijn kamer hoort niet helemaal donker te zijn. “Waar is mijn raam, waar is mijn vertrouwde slaapkamerschemer?” Schiet het door mijn hoofd. Mijn hart begint als een razende te roffelen in mijn borst en ik voel de paniek mijn keel inschieten. “In Godsnaam, waar ben ik?”, fluister ik in gedachten. Ik durf mezelf niet te bewegen op dit te harde bed. De nacht voelt kouder dan normaal op wat een vroege ochtend in april zou moeten zijn. Met mijn ogen wijd opengesperd lig ik op mijn rug. Ik weet absoluut zeker dat ik niet in mijn eigen bed lig. Maar als ik niet in mijn eigen bed lig, waar lig ik dan? En hoe kom ik hier? Ik merk op dat ik in ieder geval niet ben vastgebonden en dat ik mijn lichaam helemaal kan voelen. Ik ruik een vagelijk bekende geur van lang geleden die ik niet thuis kan brengen. Als ik me eindelijk durf te bewegen en mijn linkerhand uitsteek, raak ik een houten wand aan. Mijn oppervlakkige ademhaling gaat nu zo snel dat ik mijn rechterhand voor mijn mond hou om niet te luidruchtig te zijn. “Ik weet niet waar ik ben. O God, ik weet niet waar ik ben. Ik ben wakker geworden op een onbekende plek.” Ik vraag me af of ik nog droom, maar het harde, koude hout van de muur vertelt me dat ik helemaal wakker ben.
Gisteravond ben ik gewoon gaan slapen in mijn eigen bed met mijn eigen man naast me. Rond een uurtje of elf, nadat ik mijn twee kinderen in bed had gestopt, ze hun verhaaltjes had voorgelezen en nog even de keuken had opgeruimd. In mijn eigen slaapkamer, waar het zachte licht van de tuinlampjes altijd vriendelijk door het gordijn heen schijnen. In het stikdonker van deze volkomen vreemde omgeving, kom ik langzaam overeind. “Waar is mijn mobiel? Hoe laat is het?” Hoor ik mezelf denken. Ik kijk naar rechts omdat ik daar een heel flauw lichtschijnsel zie. Mijn ogen beginnen nu te wennen aan het donker en tot mijn nog grotere schrik merk ik dat er iemand naast me ligt. Mijn man? Ik weet het niet. De man ligt rustig te slapen, hoor ik aan zijn ademhaling. Ik durf hem niet aan te raken. Ik spits mijn oren om te proberen te horen of deze man klinkt als mijn eigen man. Ik hoor zijn rustige ademhaling en blijf kijken naar de contouren van zijn lichaam, die vagelijk beginnen te verschijnen aan mijn aan het duister wennende ogen. Dit is niet mijn man. En toch komt de schaduw net als de geur die in de kamer hangt, me bekend voor. Ik sta heel voorzichtig op en stap over hem heen, bang om hem wakker te maken. Omdat het bed tegen de linkermuur aan staat, kan ik alleen van het bed afstappen aan zijn kant. Mijn voeten raken de koude vloer die duidelijk is bedekt met linoleum. Er is misschien 30 centimeter ruimte aan deze kant van het bed en zodra ik het hoekje om loop naar het kleine beetje licht in de deuropening van de slaapkamer, dringt de verpletterende werkelijkheid tot me door. Mijn hart gaat nog harder kloppen en ik moet mijn best doen om niet in paniek te raken. Ik steek mijn hand uit om de plastic harmonicadeur wat verder open te schuiven om me dan langzaam om te draaien naar de slapende man achter me. Het gedimde licht van de lantaarnpalen buiten valt de slaapkamer binnen en ik zie mijn ex-man Jeroen liggen. Hij slaapt rustig en onverstoorbaar verder, ondanks het flauwe licht dat op zijn gezicht valt. Ik sla de palm van mijn linkerhand voor mijn mond om een zachte snik te onderdrukken. “Dit kan niet, dit kan niet waar zijn, ik kan hier niet zijn. Of ik droom, of iemand heeft ons hier neergelegd. Hoe kan dit? Wat doe ik hier? Wat doen wij hier?”
Hijgend van angst sluip ik stilletjes de slaapkamerdeur uit en stap de woonkamer in waar het koude zeil van de slaapkamer, overgaat in het hoogpolige tapijt van de woonkamer. De woonkamer ligt gehuld in de roerloze, rustige sluier van de nacht en de contouren van de meubels zijn angstwekkend vertrouwd. Ik sta daar bibberend, met blote voeten, gehuld in een onderbroek en T-shirt met korte mouwen in de woonkamer van mijn oude studentenhuis. Het huis waar mijn ex-man Jeroen en ik jarenlang hebben gewoond gedurende onze studies en aan het begin van onze carrière. Van 1995 tot het begin van deze eeuw, woonden we in dit oude, tochtige pandje aan de Zaan. Een jaar na ons vertrek is het huisje gesloopt en heeft de eigenaar er een kantoorpand neergezet. In de jaren na ons vertrek heb ik nog vaak over dit huisje gedroomd. Hoewel het huis stokoud, ijskoud en rijp voor de sloop was, hebben we er wel fijn gewoond. Het had een hoog plafond en mooie, grote ramen over de hele straatlengte. Aan de rechterkant van de grote kamer hadden we een gezellige zithoek gemaakt met mijn banken van ribcord, die ik ooit tweedehands op de kop had getikt. De oude TV stond op een zelf in elkaar getimmerd houten kastje en de hoek werd afgemaakt door een eikenhouten bielzen tafel uit de seventies. Een salontafel die ik in 1993 kreeg van een ex-vriendje. Tegen de gehele linkerwand van de kamer hadden we van zes grote kasten een lange boekenkast gemaakt om onze meer dan duizend boeken in te kunnen stallen. Daarvoor stond onze gezellige, ronde eettafel met daaroverheen het vertrouwde, Franse tafelkleed dat mijn ouders ooit voor me meenamen uit de Provence. En dit verleden, dat wat ooit was in mijn leven vijftien jaar geleden, staart me nu ineens vanuit het halfduister aan. Ik sla mijn handen voor mijn ogen in de hoop dat als ik mijn handen weer weghaal, de wereld weer normaal zal zijn. Maar de wereld is niet normaal in deze nacht. Hoe rustig deze nacht ook voelt, ik weet niet wat er aan de hand is en wat er is gebeurd met Jeroen en mij.
“We zijn vast gedrogeerd, ontvoerd en in ons nagebouwde oude huis gelegd. Misschien probeert iemand een grap met ons uit te halen in de hoop de verstandhouding tussen ons te verbeteren” De gedachten overvallen me als een onstuimige polderwind en ik voel een traan uit mijn rechteroog op mijn wang vallen. Na ons in rap tempo in de afgrond verdwijnende huwelijk en onze echtscheiding in 2008 heeft onze verstandhouding ups en downs gekend. De eerste jaren na de scheiding gingen Jeroen en ik nog wel door een deur en waren er momenten van ouderwetse gezelligheid. Maar sinds een jaar of vier is daar tot mijn verdriet niets meer van over. Onze kinderen wonen de helft van de tijd bij hem en de helft van de tijd bij mij en onze huizen staan nog geen kilometer van elkaar af . Niets staat ons in de weg om gewoon als vrienden door het leven te gaan, maar Jeroen wil daar absoluut niets van weten. En nu ligt hij daar achter mij in onze oude slaapkamer vredig te slapen alsof er niets aan de hand is. Alsof de tijd heeft stilgestaan. Mijn overpeinzingen veranderen niets aan het feit dat wij hier op mysterieuze wijze plotseling zijn verschenen. Op deze plek die niet meer zou moeten bestaan. De gedachte dat iemand ons hiernaartoe heeft ontvoerd en gedrogeerd in mijn achterhoofd houdende, blijf ik stil op de drempel van de woonkamer staan. Ik weet niet wie er wellicht nog hier is die iets kwaads in de zin heeft.
Volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits go to Driscoll (Morguefile)