door Tanja | jun 22, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
“Wie is daar?” Spreekt een onbekende mannenstem.
“Ik ben het, Sylvia!” Ik probeer zelfverzekerd te klinken, maar de trilling in mijn stem laat mij weten dat ik daarin jammerlijk faal. “Niet weer”, denk ik. “Laat mijn ouders er alsjeblieft zijn. Niet weer net als bij Sandra. Ik wil mijn familie zien.” Een snik welt op vanuit mijn binnenste als ik de man hoor zeggen:
“Ik ken geen Sylvia. Weet je zeker dat je het goede huisnummer hebt?”
“Ja, ik zoek mijnheer en mevrouw Lievegoedt. Die wonen hier op nummer 82.”
“Ik vind het heel vervelend voor je, maar deze mensen wonen hier niet. Sorry,” De man klinkt vermoeid en verbreekt zonder mijn antwoord af te wachten de verbinding.
“Oh nee,” fluister ik toonloos, leunend met mijn voorhoofd tegen de intercom, met mijn handen balans zoekend tegen de gladde wand. Ik heb geen idee hoelang ik hier sta in dit moment van totale wanhoop, maar het voelt eindeloos.
Ik wil me niet los maken uit mijn innige omhelzing met de intercom. Dat zou betekenen dat ik het onvermijdelijke moet accepteren. En dat is dat ik er gewoon geen idee van heb waar ik naar toe moet gaan. Nu terug gaan naar Jeroen is geen optie, omdat ik niet geconfronteerd wil worden met mijn kinderloze en verre verleden met deze man. Ik kan ook niet naar mijn werk, om de doodeenvoudige reden dat ik momenteel helemaal niet weet waar ik werk. En naar mijn zusje wil ik niet, omdat ze zo vaak is verhuisd in de negentiger jaren. Op de bonnefooi naar een van haar vroegere woonplekken toe gaan, durf ik niet. In de afgelopen anderhalf uur heb ik twee keer voor de verkeerde deur gestaan en het idee dat dat me een derde maal gaat overkomen, klinkt me niet heel erg aantrekkelijk in de oren.
Ik kijk om me heen in de hoop dat de aanblik van de betonnen omgeving mij een gouden ingeving gaat brengen. De bruine bakstenen van de flat gaan boven de blauwe voordeuren over in grijs beton en kijken mistroostig terug. De straatlantaarns zijn inmiddels uit gegaan en de dikke ochtend bewolking ligt net zo zwaar over de wereld als mijn winterjas over mijn schouders.
Een zachte windvlaag laat een oranjebruin herfstblaadje om mijn voeten dwarrelen en de plotselinge wind lijkt een vervelend knagend vakje te openen in mijn hersenen. Uit dit vakje rolt de datum van vandaag en de verhuisdatum van mijn ouders en het klopt niet. Op 14 augustus 1996 verkochten ze hun zelfgebouwde, in Zaanse stijl opgetrokken villa aan een echtpaar met drie dochters. Dit weet ik nog zo goed, omdat deze datum exact een half jaar na mijn drieëntwintigste verjaardag viel. Mijn ouders hebben daarna een aantal maanden in hun tweede huis in Zuid-Limburg gewoond, maar ze kregen te veel heimwee naar de Zaanstreek en besloten om hier op zoek te gaan naar een woning. En toen ik begin november 1996 de advertentie van deze flat in het plaatselijke suffertje zag staan, hebben ze niet getwijfeld. Twee weken later trokken ze in dit gezellige penthouse met uitzicht over de Zaan en tot op de dag van gisteren, althans in 2014, wonen ze daar met erg veel plezier.
Vandaag bevind ik me ineens op 20 september 1999 en hadden ze derhalve zonder enige twijfel hier moeten wonen. Wat is er dus aan de hand? Dat ik naar het schijn ben terug gereisd in de tijd is al bovennatuurlijk genoeg naar mijn zin. Maar hoe kan het dat mijn ouders niet wonen op de plek waar ze horen te wonen? Althans in het voor mij bekende verleden. Ik haal vervolgens in een opwelling mijn mobiel uit mijn schoudertasje en klap deze open. Het is een gewoonte. Met mijn smartphone is de hele wereld met al haar antwoorden altijd binnen handbereik. Wekkers en stopwatches, foto’s, filmpjes, Whatsapp, Google en Facebook; alles is een vingertik van mij vandaan. Wat ik in mijn hand houd is echter nog steeds niet mijn geavanceerde Samsung, maar de oude, zwarte Motorola uit 1999. En deze vertelt me dat het elf minuten voor acht is. Verder niets. Ik kan geen mail checken, geen Internet bekijken, geen weersverwachting krijgen. En ik kan mijn ouders niet eens bellen. Een mobiel hebben ze nog niet in 1999 en hun huistelefoon gaf geen gehoor toen ik ze om half zeven vanochtend probeerde te bellen. Dat is gezien de omstandigheden ook niet zo vreemd. Ze wonen hier immers helemaal niet.
Ik kauw vertwijfeld op de nagel van mijn linker wijsvinger, terwijl ik mijn Motorola dicht klap in mijn rechterhand. Het in elkaar klikkende plastic brengt me met een schok tot een realisatie die me de ogen naar de straat doet wenden van schaamte. “Hoe kun je nou zo suf zijn, Syllepil?” Ik zeg het half hardop en klap mijn telefoon weer open. Ik heb toch gewoon een adressenlijst waar ik door heen kan scrollen? “Tjongejonge, hoe zeer van gisteren kun je zijn zeg”, mopper ik tegen mezelf. “Laten we het vraagstuk gisteren en vandaag in deze context maar even buiten beschouwing laten,” zegt een stemmetje in mijn brein laconiek terug.
Ik moet nog even goed vogelen alvorens ik uitgevist heb hoe ik de adressenlijst naar voren kan toveren. Als ik deze heb gevonden ga ik snel naar de O van Ouders, maar ik zie gelijk dat ik bij de P van Papa en mama moet zijn. En daar staat pontificaal in het display het overbekende telefoonnummer van mijn familie. Het nummer dat we hebben gehad vanaf mijn geboorte in Zaandam, alle jaren in Koog aan de Zaan tot aan de verhuizing van mijn ouders naar Wormer. Blijdschap overspoeld me bij het zien van deze vertrouwde cijfers die zo bekend klinken in mijn hoofd. Hoewel ik er niet met mijn hoofd bij kan dat ik niet eerder heb gedacht aan mijn adressenlijst, ben ik toch opgetogen dat ik ze nu kan gaan bellen. En hopelijk aan de lijn krijg. Nadat ik de nummers heb ingetoetst en wacht op het overgaan van de telefoon, loop ik rustig terug naar mijn auto. De telefoon gaat over! Dit betekent dat het nummer nog in gebruik is. Als ik weer plaatsneem op mijn autostoel, is de telefoon inmiddels vier keer overgegaan. Dan een klik en de vertrouwde stem van mijn moeder:
“Goeiemorgen met Joke Lievegoedt!”
“Mam! Met mij!” Ik gil het bijna uit van vreugde.
“Hé meis, wat klink jij wakker en vrolijk op deze vroege ochtend?” Mijn moeders stem rolt opgewekt en uitgeslapen uit de telefoon. Gelukkig heb ik haar niet wakker gebeld.
“Was je al op, mam?” Vraag ik voor de zekerheid.
“Ja lieverd, ik was al eventjes op.
“Mam”, zeg ik rustiger, serieus bijna, “Kan ik zo even bij jullie langskomen?” Mijn vingers omklemmen het autoportier in afwachting van haar antwoord.
“Natuurlijk! Is er iets?” Vraagt ze vriendelijk.
“Nou, er is eigenlijk wel iets wat ik even met jullie moet bespreken zo.”
“Okay….” Er klinkt twijfel in de stem van mijn moeder. “Maar moet je dan strakjes niet werken?”
“Eh ja,” stamel ik. “Ik geloof het wel, maar ik kom toch even langs, goed?”
“Ja, is goed hoor, ik zal een kopje thee zetten. Heb je al ontbeten?”
“O shit,” denk ik. “Weer dat ontbijt.” Ik heb er echt geen idee van wat ik moet gaan eten. Brood wordt het niet. Ik eet natuurlijk alleen maar fruit en groente. Tenminste in het heden. In dit verleden had ik nu waarschijnlijk al twee koppen koffie en drie shaggies achter de kiezen.
“Mam,” antwoord ik dan na een paar seconden, “heb je iets van een banaantje of appel in huis?”
“Ja hoor kind, komt goed.”
De geruststellende klank van mijn moeders stem heeft een verzachtende uitwerking op mijn half overspannen systeem. Maar het lastigste komt nog. Ik moet uitvinden waar ik naar toe moet. Want als mijn ouders niet in de flat wonen, waar wonen ze dan?
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: Kalender: april by Sandra Scherer (Flickr), bewerkt door Tanja
door Tanja | jun 15, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Zodra ik weer in de omhulling zit van mijn eigen auto, moet ik mijn best doen om de paniek die om het hoekje van mijn bewustzijn loert niet weer toe te laten slaan. De opsluiting in de rust en stilte van mijn auto op deze windstille ochtend dreigt mijn brein voor de zoveelste keer deze ochtend op tilt te zetten. En dit is juist het moment dat vraagt om mijn kalmte en beheersing, zodat ik een weloverwogen beslissing kan maken voor mijn acties de komende uren.
Als ik de Seat heb gestart, zie ik in mijn linkerooghoek wat bewegen en als ik kijk, merk ik Wander op die staat te zwaaien voor het raam. Ik glimlach en werp hem een kushandje toe. Hij reageert door zijn duimen omhoog te steken. “Alles komt goed”, lijkt zijn boodschap te zijn. Ik hoop het zo. “Dag Wander”, fluister ik geluidloos en voorzichtig rij ik achteruit vanuit de smalle oprit de Lagedijk op en zet de auto in de eerste versnelling.
Het is even over half acht en ik wil nu eerst naar mijn ouders toe in Wormer om ze te vertellen over de netelige aangelegenheid waarin ik terecht ben gekomen. Mijn ouders zijn rustige, wijze mensen die me altijd hebben bijgestaan in het leven, ongeacht de vreemde capriolen die ik regelmatig uithaalde. Hoewel ik altijd op ze heb kunnen bouwen, heb ik er echt geen idee van hoe ze zullen reageren op mijn verhaal. Voor hen ben ik immers hun oudste, zesentwintigjarige dochter die met haar vriend samenwoont in Koog aan de Zaan. Het feit dat ik nog voor achten in de morgen voor hun deur sta, zal waarschijnlijk wat opgetrokken wenkbrauwen opleveren, maar ik ben hoopvol dat ze naar me zullen luisteren. Het is een fijn idee om eerlijk te kunnen zijn over de ongeloofwaardige eerste uren van deze tot zover meest bizarre dag uit mijn leven. Ik merk dat ik behoefte heb aan een klankbord waar ik mijn verhaal tegen aan kan houden in de hoop dat er een mogelijkheid is tot sparren met de twee mensen die mij hebben opgevoed. Het enige wat ik wil is terug naar waar ik vandaan kom het liefst op een zo veilige manier, zodat zij ook in 2014 kunnen genieten van hun kleinkinderen.
Tijdens mijn rit langs de Zaanse huizen van een steeds lichter wordend oud-Zaandijk, komt de gedetailleerde onafwendbaarheid van mijn benarde toestand op mijn netvlies binnen. Wat ik zie is niet het jaar 2014 met de metallic glimmende auto’s, geproduceerd in nieuw design met vloeiende lijnen. Ik zie auto’s in de wat meer vierkante, negentiger jaren stijl. En ook de mensen die zich sporadisch over straat voortbewegen, te voet en met de fiets, hebben ouderwetse kapsels en dragen net iets minder strakke kleding dan wat ik gewend ben uit mijn eigen tijdperk.
Ter hoogte van de Provincialeweg bij Wormerveer moet ik even wachten voor het stoplicht en ik zie een vrouw van rond de veertig het voetpad oversteken met haar hondje. Haar jas is wijd en ook haar schoenen dragen de kenmerken van de negentiger jaren stijl. Net als de auto’s zijn ook de schoenen hoekiger. De vrouw met donkerblond stijl haar tot op haar schouders draagt een wijde jas tot op haar knieën en daaronder zijn haar strakke, glimmende paarse laarzen met blokhakken zichtbaar. Die blokhakken. “I love blokhakken”, mijmer ik in stilte. Zo lang als het maar fashionably verantwoord was, heb ik ook in de nieuwe eeuw vastgehouden aan mijn collectie laarzen met blokhakken. Totdat het echt niet meer kon en mensen me raar begonnen aan te staren als ik in mijn strakke, kniehoge laarzen over straat liep. De plotselinge gedachte dat ik ‘vooral niet moet vergeten een leuke set laarzen met blokhakken te kopen om als souvenir terug te nemen naar 2014’, is zo absurd dat ik hardop grinnik. Ik ben in 1999 teruggekomen met mijn jonge, rimpelloze zesentwintigjarige gezicht en het lijf van toen dat verslaafd is aan sigaretten, brood en duidelijk tien kilo zwaarder dan dat ik hoor te zijn. En dan zou ik even terug gebeamd kunnen worden naar het heden met hippe, glanzende bloklaarzen aan mijn voeten? “Give me a break”. Ik grinnik om mijn eigen idioterie en laat de koppeling glimlachend opkomen als het stoplicht op groen springt.
Onderweg naar Wormer begin ik het bijna leuk te vinden dat de weg mij leidt langs wegen en huizen die uit mijn herinnering weggelopen lijken te zijn. Alles is net als vroeger met wegen die nog niet vernieuwd zijn, lieve huisjes die op de plek staan van de grote, glimmende kantoorpanden uit het heden en bomen die groot en statig mogen staan zonder plaats te hoeven maken voor zogenaamd stedenbouwkundig verantwoord design. De ietwat rommeligheid en het knusse karakter van 1999 oogt vertrouwd en ik realiseer me dat het zo snel normaal is geworden dat al die gezelligheid uit het karakter van de straat verdwijnt door de hoogbouw-verslaving en bomenkap-lust van de Noord Hollandse gemeenten.
Als ik de Zaanbrug nader, zie ik ‘De Batavia’ al liggen. Het statige pakhuis met daarin een immer druk grand café gevestigd, waar ik blijkbaar gisteravond nog heb zitten borrelen, weerspiegelt in de Zaan. Als ik er langs rij, merk ik bij het binnentreden van mijn woonplaats onmiddellijk de verschillen op. Naast het feit dat de T-kruising ter hoogte van de afgesloten Nieuweweg er nog als vanouds bij ligt, kan ik in de verte zien dat de hele nieuwbouwwijk tussen de Nieuweweg en de Rouenweg braak ligt. Zou dat nog weiland zijn? Ondanks dat ik hou van groen, van ruimte van bomen en van de knusheid van het vroegere straatbeeld, bekruipt me langzaam een gevoel van verontrusting. Het is allemaal prachtig, maar het klopt voor geen meter. Ik heb nog liever honderdduizend kilo staal, beton en glas in mijn achtertuin dan al dit groen in deze vervlogen tijden. Ik wil naar huis. Ik wil terug naar waar ik vandaan kom.
Ik sla linksaf richting het appartementencomplex van mijn ouders en ik vind even later een parkeerplek vlakbij de ingang van de flat. Als ik mijn auto eenmaal goed recht in het parkeervak heb gezet, merk ik op dat ik al minstens twintig seconden niet heb geademd. Ik hap naar lucht en begrijp dat ik zo gespannen ben dat ik gewoon ben vergeten ademen te halen. “Ik ga mijn ouders zo zien. Vijftien jaar jonger. Wat zullen ze zeggen als ze me zien? Gaan ze mijn bizarre verhaal geloven? Kunnen ze me helpen?” Een wirwar van gedachten trekt langs mijn netvlies als witte wolkjes tegen een blauwe lucht op een zomerse dag.
Ik stap mijn Seat uit en loop naar de nette, glazen portiekdeur. Deze is gesloten en kan alleen van binnenuit geopend worden via de intercom. Ik zoek met mijn vingers langs de flatnummers het huisnummer van mijn ouders. 82, Ik heb hem gevonden. Net als mijn wijsvinger op de ronde, zilverkleurige bel wil drukken, valt mijn oog op het naambordje. T.P.R. De Vries. Dat is vreemd. Ik weet zeker dat hier altijd de naam Lievegoedt heeft gestaan. “Het zou natuurlijk kunnen”, redeneert mijn brein, “dat de eerste jaren na hun verhuizing het naambordje van de vorige bewoner er nog op heeft gezeten.” Maar een ander stemmetje weet te melden dat dat niets is voor mijn vader. De Directeur in ruste wil altijd alles gelijk goed geregeld hebben. “Onverwijld opgedweild”, zegt hij altijd en gooit er dan een brede glimlach tegen aan. Het gegeven dat er zelfs een dag na de verhuizing nog een naambordje van meneer De Vries zou hangen, zou een onacceptabel feit zijn. Mijn hartslag gaat omhoog. De gedachte dat mijn ouders hier niet wonen is te veel voor mij. Als zij er al niet wonen, nadat ik bij mijn zusje naast het net ving, wie is er dan wel nog op zijn plek? Ik moet het zeker weten en druk de kleine bel in. Het is immers 1999 en ze horen hier dan gewoon te wonen.
Na ongeveer een minuut hoor ik de mechanische klik van de intercom die laat weten dat aan de andere kant de telefoon wordt opgenomen. Mijn hart klopt ondertussen bijna uit mijn borst van ellende en ik sta met mijn voorhoofd tegen de intercom aangedrukt. “Pap, mam, wees alsjeblieft thuis”, fluister ik gespannen tegen het ding.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: Gemeente Deventer
door Tanja | jun 8, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
“Ja.” Zeg ik. “Dat was het nou juist. Ik droomde dat jij dood was.” Ik kijk voorzichtig weg van mijn thee en sla mijn ogen sluiks naar hem op om te kijken wat hij van mijn antwoord vindt. Wander knikt alleen en gebaart me met zijn laatste stukje boterham met kaas in de hand om verder te vertellen. Ik verschuif lichtelijk ongemakkelijk iets op mijn stoel en pak mijn kop thee met beide handen vast. De mok voelt lekker warm aan in mijn koude handen.
“Ik droomde dat ik jarig was. Ik werd achtentwintig jaar en gaf een feestje voor al onze vrienden. Gezellig samen fonduen, je kent het wel. Bier, wijn en lol. Alleen kwam jij niet opdagen.” Als ik weer opkijk van mijn thee zie ik dat Wander een rimpel in zijn voorhoofd heeft getrokken.
“Waarom niet?” vraagt hij. “Ik hoor er toch bij? D’r is natuurlijk geen zak aan zonder mij, Syl.” Hij lacht. “Foute droom hoor, een feestje zonder mij.” Wander geeft mij een knipoog en gaat wat achteruit op zijn stoel zitten en begint een nieuw shaggie te draaien. Ik kijk er weer smachtend naar. Mijn God, ik zou een moord doen voor een peuk. Ik zit hier echt gevangen met het bewustzijn van 2014 in mijn aan sigaretten verslaafde lijf van toen. Wat een giller.
“Wat gebeurde er toen? Je zegt dat ik dood was. Wat was er met mij gebeurd?”
“Dat was het nou juist”, vervolg ik mijn verhaal. “Je bent nooit aangekomen op mijn verjaardag, omdat je een auto-ongeluk hebt gekregen onderweg naar mij toe. Je was op slag dood.” Haast emotieloos rollen de woorden uit mijn mond, maar ik voel weer het verdriet en de herinneringen boven komen als ik hem het nieuws van zijn zogenaamde dood vertel.
“Pfffff, nou weet je, dat is net als wat ik jou zojuist vertelde van die dromen dat een van mijn ouders overleed en dat het dan net echt leek. Dat is niet fijn, dus ik snap wel dat je wat van slag bent.” Wander ziet mijn aangeslagen gezicht en legt zijn hand op de rug van de mijne. “Je kijkt nog zo bezorgd, lieverd.” Zegt Wander liefdevol. “Je bent toch niet bang dat het een soort voorspellende droom is ofzo?”
“Ik weet het niet, Wander. Vast niet hoor. Maar beloof me alsjeblieft één ding: Als ik over anderhalf jarig ben en je rijdt naar me toe met de auto, let dan alsjeblieft goed op en haal niemand in. Als je te laat komt, vinden we dat heus niet erg.”
“Dat beloof ik plechtig”, zegt Wander met een statig gezicht en legt zijn linkerhand op zijn hart. “Ik ben voorlopig nog niet van plan om er tussenuit te piepen!” Hij steekt ondertussen zijn sigaretje aan, inhaleert diep en als hij heeft uitgeademd vervolgt hij: “En nu? Ga je dan nou eindelijk een peuk van me draaien, of heb je besloten dat dit de dag is dat je stopt met roken?” Zijn met sproeten bespikkelde gezicht breekt stralend open, terwijl hij de Van Nelle voor mijn neus bengelt.
“Nee schat, ik moet gaan!” Ik probeer opgewekter te klinken dan ik me voel. “Ik wil nog even naar mijn ouders toe en dan ga ik weer terug naar Jeroen.
“Moet je nog werken vandaag?” Vraagt Wander terloops en mijn hart staat weer bijna stil in mijn borst. Daar had Jeroen het ook al over. Werk. Werk? Al sla je me dood en ongelukkig driekwart slagen de kamer door. Ik zou echt niet meer weten welk werk ik deed in 1999. Met verschrikte ogen kijk ik mijn rossige vriend aan.
“Werk? Heb je nog werk? Syl?”
“Ja…. Ja natuurlijk heb ik nog werk.” Ik pijnig mijn hersenen. Ik ben in 1998 afgestudeerd in de studierichting Personeel & Organisatie en daarna gaan werken als Intercedent. Ik heb dat niet lang gedaan. Een maand of drie en ben daarna gaan werken als Personeelsfunctionaris bij een Bejaardentehuis. Tegenwoordig noemen ze dat geloof ik een Verzorgingshuis. Hoe lang heb ik dat gedaan, voordat ik als Human Resource Manager bij een Internetbedrijf terecht kwam? Een jaar? Anderhalf jaar? De vraag is of ik nu nog werk bij het Bejaardentehuis of dat ik al bij de dotcom aan de slag ben. Ik weet het niet en ik zal daar het komende uur achter moeten komen wil ik op tijd verschijnen op dat wat ooit in een ver en grijs verleden mijn werk was.
“Wan, ik moet nu echt gaan. Super bedankt voor de thee en sorry voor mijn idiote gedrag.” Ik ben opgestaan en maak aanstalten om naar de keuken te lopen met mijn lege theebeker.
“Syl, als er iets is of als je wilt praten, je weet me te vinden, hè?” Wander heeft me voorzichtig bij mijn arm gepakt en kijkt me recht aan. Wat ben ik blij met zijn bekende, vertrouwde, blauwe ogen die me nu zo zacht aankijken. Ik sla mijn armen om hem heen en druk mijn oude vriend tegen me aan. Ik weet niet of dit de laatste keer is dat ik hem ooit nog zal voelen. We staan zo even in de omhelzing en als hij zich losmaakt, pak ik hem weer bij zijn gezicht, net als een half uur geleden.
“Wander ik hou van je. Ik ga zo weer. Doe je alsjeblieft voorzichtig?” Ik moet moeite doen om mijn tranen te bedwingen.
“Syl ik beloof je dat ik superdupervoorzichtig zal doen, ok?” Een schuine glimlach en stralende knipoog krijg ik van hem. Dan draai ik me om, pak mijn tasje van de bank en loop naar de achterdeur. Wander legt galant mijn winterjas over mijn schouders en ik krijg nog een aai over mijn rug als ik de deur uitstap de vochtige ochtendlucht in. Als mijn voeten de hobbelige kinderkopjes raken van de achterplaats, draai ik me om en zwaai naar mijn vriend. Niet wetend of het de laatste keer zal zijn.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: (CC-BY-NC-SA) Corey Butler (Flickr)
door Tanja | jun 7, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Als ik de wc uit kom, zie ik dat Wander zijn lange lichaam voorover gevouwen heeft staan aan het kleine aanrecht.
“Ik dacht, je hebt vast trek. Ik maak even een ontbijtje voor ons.” Zegt Wander, met de punt van zijn mes wijzend naar twee bordjes met boterhammen met kaas.
“Dan kun jij even bijtanken. Je hebt vast wat extra energie nodig nu.” Hij snijdt de boterhammen doormidden en loopt voor mij uit de woonkamer in.
“Pak jij de thee?” Wander maakt met zijn hoofd een knikkende beweging naar de dampende koppen thee op het aanrechtblad.
“Oja,” zeg ik verstrooid, pak de dampende bekers op en loop achter hem aan.
De twee verschillende bordjes, één groen met bruine stippen langs de kant en een gelig met een donkerblauw randje, zet hij op de ronde tafel neer. Ik zet de mokken met thee ernaast. Als ik aan de tafel ga zitten, moet ik even slikken. Ik eet sinds mijn burn-out in 2011 namelijk geen brood meer. En sinds 2012 eet ik plantaardig. Daar voel ik me goed bij, maar voor zover Wander weet, at ik gisteren in ‘De Batavia’ nog alles wat God verboden heeft, spoelde ik dat weg met Rheinessen en rookte ik er Van Nelle Shag als toetje bij.
“Ik heb eigenlijk niet zo’n honger.” Mijn stem klinkt zacht en ik kijk hem met een mengeling van schuldbewustheid en aarzeling aan.
“Hmmm”, zegt Wander, kijkend naar het bruin gestipte groene bordje voor mijn neus. “Okay, dan eet ik jouw broodje op. Ik heb best trek, omdat ik gisteren alleen bier heb gehad als avondeten.” Hij trekt met een scheef lachje zijn schouders op en schuift mijn bordje naar zich toe.
“Dankjewel in ieder geval. Lief van je.” Zeg ik glimlachend. “De thee is heerlijk.” Ik neem er voorzichtig een slokje van. “Ik moet zo ook weer verder, hoor, Wan.”
“Oh, ik dacht dat je van alles hebt meegemaakt en mij daar het een en ander over wilde vertellen.” Wander kijkt me vragend aan met een halve hap kaas nog in zijn mond.
Ik staar in mijn thee en probeer ondertussen te bedenken welke verklaring ik Wander moet geven voor mijn vreemde gedrag van het afgelopen half uur. De thee ziet er donker uit in de schaduwrijke mok en ik moet ineens aan een Spirituele Beurs denken waar ik meer dan tien jaar geleden met een vriendin was. In een afgelegen hoekje van de beurs zat een oude zigeunervrouw en ze vertelde dat ze voor ons de toekomst wilde voorspellen. In haar met rood fluweel bedekte stand, pakte ze de hand van mijn vriendin en las deze. Ik weet niet meer wat ze haar precies heeft verteld, maar wel dat wát ze vertelde uit is gekomen voor haar. Mijn toekomst las de oude vrouw aan de hand van theebladeren in haar porseleinen theekopje. Met haar krakende stem bleek de zigeunerin het behoorlijk bij het rechte eind te hebben. Jeroen en ik zouden trouwen, twee kinderen krijgen en weer scheiden, vertelde ze me destijds. Het gaf me indertijd een onbestemd gevoel en ik maakte dat ik weg kwam van de inktzwarte ogen van de vrouw. Wat zei ze nou toch meer? De bijzondere woorden schieten me ineens weer te binnen. Het was een zin die me lange tijd is bijgebleven, omdat hij zo belangrijk klonk. Profetisch haast. Nu zijn de woorden echter vervlogen naar de krochten van mijn brein. Piramides. En scharen. Dat was het beeld. En zonder dat ik daar enige moeite voor hoef te doen, schiet het me plotseling weer te binnen:
“Als de piramiden elkaar scharen, zal de werkelijkheid zich openbaren.”
Nooit heb ik geweten wat ze bedoelde, maar sindsdien heb ik altijd iets argwanend naar plaatjes van piramides en driehoeken gekeken, me afvragend wat de betekenis was van haar woorden.
De herinnering vervaagt. Het is inmiddels tien voor half acht en de schemer maakt steeds meer plaats voor de dag.
Ik zou Wander kunnen vertellen wat er aan de hand is, maar zou hij me geloven? En stel dat hij me gelooft en zodoende over anderhalf jaar zo voorzichtig naar mijn verjaardagsfeestje toe rijdt dat hij blijft leven. Wat dan? Welke rimpeling in het tijdruimtecontinuüm geeft dat? Zal mijn leven met mijn kinderen dan nog wel dezelfde zijn als het me lukt om terug te komen naar mijn eigen tijd?
“Je moet het hem vertellen. Het moet. Je kunt je eigen vriend, je maatje die je al zo lang kent niet moedwillig ter dood veroordelen.” De stem in mijn hoofd spreekt me dringend toe, terwijl ik als een gek een oplossing probeer te vinden in de dieptes van mijn kopje thee. Ik weet dat ik het hem moet vertellen. Maar dat ga ik niet vandaag doen, besluit ik. Wat ik ondertussen als smoesje ga verzinnen voor mijn aparte gedrag, heb ik alleen nog niet besloten.
“Wander, ik heb inderdaad een rare ochtend gehad.” Ineens springt het antwoord als een duveltje uit een doosje mijn hoofd binnen. “Heb je dat wel eens gehad, dat je zo heftig en intens droomt dat het net echt is?” Met licht gefronste wenkbrauwen kijk ik mijn vriend strak aan. Nou, dat had ik dus vannacht. En zodra ik wakker werd vanochtend leek het allemaal zo ontzettend realistisch.”
“Wat droomde je dan precies?” Wander kijkt me oprecht geïnteresseerd aan.
“Het was echt zo apart. Ik droomde gewoon dat ik ineens vijftien jaar verder in de tijd was. Het was 2014 in mijn droom en ik woonde in Wormer.”
“Serieus! Wat cool, vrouw! Ik zou ook wel willen weten wat de toekomst voor mij in petto heeft. Nu snap ik dat je zo van slag was over dat jaartal zo-even. Jeetje, dat zo’n droom nog zo na kan denderen hè?” Mijn vriend kijkt me opgetogen aan en slaakt een diepe zucht. “Wat droomde je nog meer?”
“Nou”, ga ik aarzelend verder, “Jeroen en ik hadden twee kinderen gekregen, een jongen en een meisje en we waren een paar jaar terug gescheiden. Jeroen woonde ook in Wormer en we hadden allebei een andere partner.”
“Ik kan me er niets bij voorstellen. Jeroen en jij uit elkaar. Jullie zijn natuurlijk wel een beetje een raar stel”, grinnikt Wander. “Maar gescheiden joh. Ongelooflijk.”
“Ja dat was me wat. En dan word je dus wakker, terwijl je nog helemaal denkt dat het 2014 is. Dat had ik vroeger ook wel. Dan droomde ik dat ik een berg snoep op mijn nachtkastje had. En als ik dan overeind kwam om een snoepje te pakken, werd ik wakker en was alles weg. Ik greep dan in het luchtledige met mijn kinderhandje. Daar was ik dan echt van slag van de rest van de dag.” Ik neem een slok thee.
“Dat had ik vroeger ook. Dromen dat je vader of moeder dood gaat en dan word je met een schok wakker midden in de nacht en huil je tranen met tuiten, omdat het allemaal zo echt lijkt.”
Ik knik en kijk Wander aan. Hij snapt precies wat ik bedoel. Alleen is het bij mij net andersom. Ik word wakker in het verkeerde jaar. Mijn huidige waaktoestand is de droom waar ik als de donder uit moet zien te ontsnappen. Terug naar het heden.
“Droomde je ook nog wat over mij?” Wander houdt zijn hoofd iets schuin als hij het me vraagt en neemt vervolgens een grote hap van zijn broodje. “Dat vraag ik even specifiek, omdat je zo van slag leek toen je me zag. En moest huilen enzo.”
Ik slik en staar weer in het bruine duister van mijn theekopje in de hoop daar de noodzakelijke en intelligente antwoorden te vinden die ik nu nodig heb.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo and Painting Credits and Copyright: Cheryl Grayum (Flickr) (Creative Commons Liscence)
door Tanja | mei 29, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Ik kijk Wander wezenloos na als hij in twee stappen bij het gasfornuisje is en het vuur onder de fluitketel uitdraait. Ik sta nog steeds in de deuropening van de wc en houd met beide handen de deurposten vast. Bang om weer in elkaar te zakken. Op zijn gemakje zie ik mijn rossige vriend in de weer om twee koppen thee te zetten. Mijn oververhitte brein lijkt ineens in een meltdown terecht gekomen te zijn als ik me langzaam omdraai en de deur achter me sluit.
Zittend op de koele, zwarte wc-bril komt de bizarre werkelijkheid dan toch mijn bewustzijn binnen gedruppeld. Voorovergebogen zit ik met mijn ellebogen op mijn bovenbenen en mijn hoofd in mijn handen gesteund naar de witte tegeltjes te staren. Er is een klein hoekje af van een van de tegeltjes en het scheurtje wat uit dit hoekje ontstaat, loopt het tegeltje door om uiteindelijk halverwege te eindigen. Een beetje kronkelend. Net als de Rijn in Duitsland. Het is alsof dit soort futiliteiten noodzakelijk zijn op dit moment, omdat ik het feit dat ik vijftien jaar terug in de tijd ben gegaan anders gewoon niet kan omvatten. Ik, Sylvia Lievegoedt, een eenenveertige jarige, gescheiden moeder zit hier in negentiennegenennegentig op de wc van haar al dertien jaar dode vriend naar de tegeltjes te staren. Ik ben vanochtend naast mijn ex-man ontwaakt in het al lang gesloopte studentenhuis en in mijn ouwe, rode Seat Ibiza naar Zaandijk gereden. Op doorreis naar Wormer, waar ik mijn huidige man, zoon en dochter hoop aan te treffen. Gewoon in ons eigen huis waar ze gisteravond zo lief lagen te slapen toen ik ze nog even goed instopte.
Een klopje op de deur.
“Gaat het nog met je? De thee is klaar.” Wanders stem klinkt zacht. Fluisterend haast.
“Ja het gaat, ik kom zo!” Antwoord ik kalm. Hoewel mijn lijf rustig voelt, is er in mijn hoofd een marathon gaande van gedachten. Ze lopen als een 13-baans snelweg krioelend onder en boven elkaar door. Kronkelend, zijweggetjes nemend in de hoop ergens een oplossing te kunnen vinden voor mijn problemen. Die problemen zijn kinderlijk eenvoudig te beschrijven:
Hoe ben ik in 1999 terecht gekomen?
En hoe kom ik weer terug in 2014?
Maar ik heb waarschijnlijk een team nodig van Albert Einstein, Nikolas Tesla, Alan Watts en Cynthia Sue Larson om deze op te lossen.
Ik moet nadenken. En informatie verzamelen over tijdreizen, tijd, kwatummechanica en Oosterse filosofie. Ik weet zelf al wel veel, want Tijd is mijn hobby en ik heb als Hypno-en Regressie therapeut, zowel zelf als met cliënten, veel met tijd gewerkt. Problemen in het nu zijn altijd afkomstig uit onze ontevredenheid met het verleden of ons gepieker over de toekomst. Hoewel het in onze verbeelding terugreizen of vooruitreizen in de tijd, daadwerkelijk kan helpen bij het maken van beslissingen voor de toekomst en het transformeren van leed uit het verleden, vindt het altijd enkel plaats in de verbeelding. Hoewel ze zeer reëel aanvoelen gebeurt het allemaal niet in het tastbare leven. En ik zou werkelijk niet weten hoe ik in het echte leven in deze situatie ben belandt. Ik weet een hoop, maar dus bij lange na niet genoeg om zelfstandig uit dit complexe probleem te geraken. Ik realiseer me dat ik waarschijnlijk moet Googlen om meer informatie te vinden over tijd en misschien via deze informatie in contact kan komen met mensen die me kunnen helpen een oplossing te vinden. De oude, Internetloze telefoon in mijn tasje popt voor mijn geestesoog op en ik denk met weemoed terug aan mijn razendsnelle, technologisch zeer geavanceerde Samsung S5 uit 2014 met alle toeters en bellen en bovendien met heel snel Internet. En ik begrijp dat ik een computer moet vinden, want via mijn ouwe Motorola gaat er niets spannends gebeuren.
“In 1999 moesten we toch nog inbellen op de computer?” Mijn brein knarst. “Netscape. Was dat niet de browser waar we destijds op surften? En Google bestond toen volgens mij nog helemaal niet.” Ik kan me herinneren dat ik langer dan wie dan ook heb vastgehouden aan Ilse en Startpagina, totdat ik echt niet meer onder Google uit kon.
“Ik kan het beste naar de penthouse van mijn ouders rijden in Wormer, waar ze wonen sinds ze in 1996 de villa verkochten. Daar kan ik op Internet. Toch? Hadden mijn ouders in 1999 al Internet?” Ik sluit mijn ogen en er verschijnt een diepe fronsrimpel tussen mijn wenkbrauwen, terwijl ik graaf in mijn herinnering.
“Ja natuurlijk hadden ze al Internet. Mijn vader had dat nodig voor de zaak en volgens mij waren ze halverwege de jaren negentig al online. Jeroen en ik volgden in 1997. Na Wander, want hij was de aller eerste van onze vrienden met een inbel mogelijkheid. Maar ik wil Wander niet verder lastig vallen met mijn problemen. Ik kan maar beter doen alsof alles normaal is en ik de 26-jarige Sylvia ben die gewoon even hard op haar hoofd is gevallen en daardoor wat in de war is. Als ik echt vijftien jaar terug ben gegaan in de tijd, moet ik vanaf nu af aan verschrikkelijk gaan oppassen voor het butterfly effect.”
Het vlindereffect werd volgens mij door een of andere wetenschapper uit de zestiger jaren beschreven. Hij zei dat het gefladder van een vlinder in Brazilië door een opeenstapeling van effecten, maanden later een tornado in de Verenigde Staten konden veroorzaken. Het komt er op neer dat veranderingen, hoe klein ook, zoals het gefladder van een vlindervleugel, enorme verschillen kunnen veroorzaken in de toekomst.
Ik weet niet meer uit welk jaar de film ‘The Butterfly Effect’ komt met in de hoofdrol die leuke ex van Demi Moore. Maar ik heb de film wel vijf keer gezien, zo bijzonder vond ik hem. De hoofdpersoon vindt een manier om terug te gaan naar het verleden en probeert zijn verleden ten positieve te veranderen. Hij merkt echter naarmate de film vordert, dat als hij weer terugkomt in het heden, daar onaangename afwijkingen hebben plaatsgevonden. Hij probeert door heen en weer te reizen tussen verleden en heden een zo optimaal mogelijke toekomst voor zichzelf en zijn geliefden te creëren. Dit blijkt buitengewoon lastig. Een geweldige film om te kijken, alleen niet om me te bedenken dat ik ongeveer in dezelfde situatie terecht gekomen ben. In mijn eigen verleden, zittend in het lichaam van toen.
Ik zucht diep en sla mijn rechterhand voor mijn ogen.
“Hoe kom ik hier uit? Ik wil terug naar mijn kinderen en mijn man. Mijn kinderen zijn nog niet eens geboren. Godsamme.” Weer dat paniekgevoel dat zich rond mijn borststreek omhoog welt als een bruisende rivier van speldjes.
“Wat als ik hier moet blijven? Wat dan? Moet ik dan weer trouwen met Jeroen? Weer scheiden? Al die ellende weer opnieuw doormaken? Wat als het me nou niet lukt om terug te komen? Wat dan?”
Een rilling loopt over mijn ruggengraat van beneden tot boven in mijn nek.
“Ik moet terug. Hoe dan ook.”
Ik besluit op te staan van de inmiddels warm geworden wc-bril, mijn thee bij Wander op te drinken en op onderzoek uit te gaan. Er is werk te doen.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: (CC-BY-NC-SA) Mindfulness (Flickr)
door Tanja | mei 21, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Er komt geen schreeuw, geen oerkreet, geen drama, zoals je in films ziet. Terwijl ik langzaam opsta hoor ik mezelf toonloos het woordje nee herhalen. “Neeneeneeneeneenee. Neeneeneeneenee.” Als een gekooide tijgermoeder die haar jongen kwijt is, loop ik kleine rondjes met mijn hoofd naar beneden, alsof ik iets zoek. Ik wil hoe dan ook vasthouden aan het beeld van Wander op de IC met zijn witte gezicht aan allerlei draden. Levensgevaarlijk gewond misschien, maar in leven. Ik wil Wander op de IC. Ik wil niet tot me door laten dringen wat ik net heb gehoord. Maar er is niet zoiets als een beetje dood. Of een beetje zwanger. Dat zijn van die dingen in het leven die geen marge kennen. Dood is dood. Zwanger is zwanger. Zwart of wit. Geen fifty shades of grey.
Achteraf hoorde ik van mijn aanwezige vrienden dat ik heel raar met mijn hoofd heb geschud, terwijl ik met mijn vrije hand aan het zwabberen was. Een beetje als Joe Cocker.
“Nee nee… nee nee.”
Karsten luistert rustig naar mijn ontkenningen, totdat ik weer bij zinnen kom. Alsof iemand een schakelaar omzet in mijn brein, komt ineens mijn vertroebelde verstand weer terug.
“Wat is er gebeurd, Karsten?
Karsten vertelt over de tegenligger die Wander niet meer kon ontwijken, toen hij de auto voor hem wilde inhalen. Ze zijn frontaal op elkaar gebotst. De tegenligger is zwaar gewond geraakt. Wander was op slag dood.
Ik vraag Karsten door naar alle voorhanden zijnde details. Hoe laat en hoe het is gebeurd en waar het ongeluk precies plaats vond. Karsten weet dat het even na half zeven gebeurde op de Provincialeweg N246 van Velsen-Noord richting Westzaan. Maar hij weet natuurlijk niet alles. Wat ik wel weet is dat Wander haast heeft gehad om op tijd te komen op mijn verjaardag. Het gezellige onderonsje met al onze gezamenlijke vrienden waar hij nooit op zal verschijnen. En mijn verjaardag zal ook nooit meer hetzelfde zijn. Achtentwintig jaar na mijn geboorte, overleed mijn goede vriend, omdat hij iets te haastig op weg was naar mijn verjaardag.
“Nou, weet je wat,” zegt Wander, terwijl hij mij een zacht klopje geeft op mijn met deken bedekte been en zich langzaam losmaakt uit mijn omhelzing, “ik ga een lekker kopje thee voor je zetten.”
Ik schud het beeld van de bewuste verjaardag, dertien jaar geleden letterlijk uit mijn hoofd en kijk Wander aan die inmiddels is gaan staan en hoog boven mij uit torent.
“Dat is een goed idee, zo’n kopje thee”, rijm ik en ik zwiep voorzichtig mijn voeten op de grond nog beduusd van alle herinneringen die zojuist langs mijn netvlies voorbij kwamen. Ik kijk Wander na, terwijl hij met zijn lange lijf rustig naar de keuken sjokt. Ik hoor het vertrouwde gerammel van kopjes en een waterstraal die een metalen fluitketel vult. Zodra de ketel op het vuur staat, komt Wander de huiskamer weer binnen, gaat aan de ronde, houten eettafel zitten en begint een sigaretje te draaien. Zijn vingers plukken behendig aan de tabak en rollen een perfect shaggie. Hij neemt zijn goudkleurige, ietwat gedeukte zippo aansteker in de hand en steekt zijn sigaretje aan. Hij inhaleert diep. Ik kan de rook bijna mijn eigen longen voelen vullen en plotseling komt er een enorm verlangen bij me op om de nicotine rush zelf ook in mijn lijf te ervaren. Dat is vreemd, omdat ik al twaalf jaar gestopt ben met roken. Een paar maanden voordat ik zwanger werd van Viggo, heb ik mijn laatste sigaret gerookt.
“Zo”, zegt hij, terwijl hij de rook langzaam uitademt en het pakje Van Nelle mijn kant op duwt, “Wat er allemaal aan het handje, Syl?”
Ik kijk verlangend naar het pakje. Zal ik er eentje draaien?
“Draai er lekker eentje, je ziet er uit alsof je het nodig hebt”, raadt Wander lachend mijn gedachten.
“Ik weet hoe moeilijk het is om te stoppen met roken, lieverd”, antwoord ik hem met een stem die nog wat zwakjes is van alle emotie.
“Ik ben nu al zo lang gestopt, dat ik het zonde vind om weer te beginnen, hoewel ik echt een moord doe voor een peuk, hoor.” Ik slaak een diepe zucht.
“Ja joh, je bent al een hele nacht gestopt met roken, schat”, grinnikt Wander en gooit het pakje shag in mijn schoot. Ik voel ineens dat ik heel nodig naar het toilet moet.
“Wan, ik moet even naar de wc”, zeg ik en ik sta rustig op, de deken en het pakje shag naast me neer leggend. Als een windvlaag ruist er een gevoel van duizeligheid door me heen en de witte spikkeltjes voor mijn ogen zouden sterretjes in een stripverhaal kunnen zijn.
“Oei”, stamel ik, terwijl ik iets naar beneden reik om de bankleuning te pakken. Wander staat vlug op en pakt me bij mijn elleboog.
“Gaat het? Kun je alleen lopen, of zal ik even met je meelopen?” Wander kijkt me wat ongerust aan.
“Ja het lukt wel. Echt het gaat.” Ik heb enorme zin om me even alleen terug te trekken in de kleine badkamer en bij zinnen te komen, realiseer ik me. Ik aai Wander geruststellend over zijn wang en loop voorzichtig via de keuken naar de aanbouw. Ik voel Wanders bezorgde blik als ik de hoek omga.
Het piepkleine badkamertje is nog precies zoals ik me dat herinner met het groene, planken deurtje waar ik met mijn een meter zestig maar net doorheen kan. Zodra ik de deur open stolt mijn bloed bijna in mijn aderen van schrik als ik in mijn rimpelloze, vijftien jaar jongere gezicht staar. De spiegel die recht tegenover de badkamerdeur boven de wasbak hangt, liegt niet. Ik heb zwarte panda ogen van de uitgelopen mascara van gisteren en er lopen donkere vegen over mijn wangen van het huilen van daarnet. Maar door al die oogmake-up heen, staart meedogenloos het gezicht wat ik ooit, vijftien jaar geleden had, mij aan.
“Wander!” Mijn stem klinkt wat schor van de paniek als ik hem roep. Ik hoor Wander vlug opstaan. Ik kijk achterom en mijn vriend staat in de opening van de woonkamer naar de keuken en houdt de deurpost vast.
“Gaat het?” Vraagt hij. Ik kijk hem indringend aan. Ik moet dit vragen. Ik moet doorvragen. Ik kan er niet meer onderuit.
“Wat is de datum van vandaag?” Aarzelend duw ik de vraag mijn keel uit. “Ik bedoel, ik weet dat het twintig september is. Maar welk jaar is het? In welk jaartal leven we?” Ik blijf hem dringend aankijken en zie hoe hij zijn wenkbrauwen hoog optrekt. Hij is even stil, alsof hij probeert in te schatten in welke mate ik gek geworden ben. Terwijl de fluitketel begint de gillen hoor ik door het snerpende geluid Wanders stem:
“Welk jaartal? 1999 natuurlijk!”
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: (CC-BY-NC-SA) Roadsidepictures (Flickr)