
3. Unheimisch gevoel
3. Unheimisch gevoel
Ik kan haar bijna ruiken zo dichtbij is ze. Ik was net weg aan het zakken in die bijna comateuze, gedachteloze halfslaap, toen ze opeens verscheen op mijn geestesoog. Ik lig op mijn zij, heel diep weggedoken onder mijn deken en die slaperige, zachte energie van mijn rustende lijf is overweldigend intens. Zo’n diepe rust en dan ineens – na een week afwezigheid, is ze daar weer. Maar ik zie haar alleen van achteren.
Het is een aparte situatie, omdat ik me moet focussen op het beeld, zonder echt wakker te worden. Als ik te veel terugkom naar het hier en nu, dan verdwijnt het visioen als sneeuw voor de zon en is ze weg. En dat wil ik niet. Het enige dat is kan doen is heel rustig en stil blijven liggen en me concentreren op wat ik aanschouw.
Haar lichtbruine haar met de grijze strepen is stijl en hangt los op haar schouders. Vandaag heeft ze een grijze, lange rok aan met een donkergrijze sweater. “Kalm blijven adem halen, focussen”, maan ik mezelf rustig in gedachten. “Kijk naar haar voeten”. Ik kijk naar beneden en zie dat ze geen schoenen aan heeft. Kousen. “Waarom niet? Is ze binnen? Waar is ze?” De vragen razen door mijn hoofd en terwijl ik ze denk, worden een kleine stukjes van haar omgeving onthuld.
Ik zie een eenvoudige tafel met een houten stoel. Ze pakt een beker van de tafel. “Heeft ze thee, koffie? Is het ochtend? Welk deel van de dag is het?” De vrouw loopt verder met haar beker en ik volg haar van achteren.
Dan gebeurt er iets met haar. Ze lijkt zich te verstappen en maakt een schokkende beweging en pakt zichzelf vast aan een stoel. De beker valt op het tapijt, maar raakt daarbij een stuk tafel. Hij ligt in tweeën. Het lukt me scherp te stellen op de mok die erg mooi is met diverse in elkaar overlopende, pastelkleurige tinten. Wat zonde. De vrouw heeft ogenschijnlijk thee over haar heen gekregen en probeert de hete thee snel van zich af te kloppen.
Het volgende moment is alles ineens weg. Zwart. Donker. Niets meer. De donkere ruimte van achter mijn ogen is alles wat overblijft. “Shit”. Ik zeg het niet hardop, maar denk het wel. Nu is het belangrijk dat ik niet geïrriteerd raak. Maar gewoon blijf liggen, zoals ik lag. Bewegingsloos met gesloten ogen. In de verte hoor ik de vogels fluiten en het zachtjes tikken van de klok in de woonkamer. Het kleedje van mijn kat ritselt zacht als hij in zijn slaap beweegt. Er is totale rust om mij heen en de behaaglijke warmte van de slaap breidt zich weer langzaam uit door mijn lijf.
Ik weet niet hoelang ik al lig. Er waren geen gedachten meer, geen tijd, geen hier en nu. Alleen de nietsheid van de ontspanning waar ik elke middag zo naar verlang. Het moment waarop ik mijn lijf tot rust breng en mijn brein zich hersteld van de overprikkelende en overweldigende dagelijkse interne dialoog. Ik word zo moe van mezelf dat ik deze middagdutjes gewoon nodig heb. Precies op het moment dat ik zo intens geniet en wegzak in mijn welverdiende rust, is ze daar weer.
We zitten in een auto. Ik zit naast haar op de bijrijdersstoel. Ik kijk om me heen en verbaas me. Dit is echt een oude auto. Als Autist mag ik me verheugen op een iets meer dan normale preoccupatie met auto’s. Toen ik twee was kende ik alle automerken al uit mijn hoofd. Met poppen wilde ik niet spelen, met autootjes wel. En alle knuffels die ik had zette ik op een rijtje in mijn slaapkamer. Keurig netjes van groot naar klein. Maar geen mens die in de zeventiger jaren wist dat meisjes ook autisme konden hebben. En zo leefde ik bijna mijn hele leven onwetend van mijn autisme.
Dankzij mijn divergente brein weet ik echter dat ik momenteel in mijn visioen in een auto zit, specifiek uit de tachtiger jaren. Ik kijk naar de motorkap en schat in dat we in een Volkswagen zitten. Een Polo? Ik probeer het stuur scherp te stellen en zie even later inderdaad een Volkswagen logo. De vrouw zit kalm met haar handen op tien voor twee aan het stuur en ik bekijk haar wat aandachtiger.
Haar schouderlange haar zit met een schuifspeld achter haar rechteroor en ze heeft een grote bril op haar neus met een wat dikker, hoornen montuur. Ze draagt een dunne trenchcoat-achtige jas en als ik mijn ogen laat afdwalen naar haar voeten, zie ik dat ze bruine, leren loafers draagt. Met haar lange grijze rok die ik eerder al zag, ziet ze er best Laura Ashley uit.
Zodra ik mijn best probeer te doen om te kijken waar we precies rijden, gaat mijn beeld weer op zwart. “Wat een gezeik is dit”, grom ik in gedachten. Ik ben hartstikke nieuwsgierig. Dit is de eerste keer dat ik zoveel van haar zie. Geen vluchtige schim, maar een glimp van haar leven.
Terwijl ik nog steeds op mijn zij lig, trekt de duisternis achter mijn ogen op. Het wordt lichter, omdat de zon inmiddels gedraaid is en in de namiddag aan de voorkant van mijn huisje tevoorschijn komt. En het licht valt door mijn gesloten oogleden heen en kleurt mijn slaperige wereld roze. Ik voel dat ik niet meer kan slapen en dat er ook geen visioenen meer komen.
En dan ineens is haar gezicht daar. Vlak voor mijn neus. Zo plotseling dat ik er van schrik. Als een flits. Met grote ogen en open mond zie ik de vrouw voor zich uit staren. Is zij ook ergens van geschrokken? De auto staat stil, omdat de vrouw plotseling geremd heeft. Schoot er iets over de weg? Is ze daarvan geschrokken?
De auto staat stil. De motor draait nog. Wat bizar dat ik dat gewoon kan horen. En dat ik haar nu van voren zie. Alsof ik buiten de auto hang en door het voorruit naar haar geschokte gezicht staar. Ik zie het stuur licht trillen onder haar handen. Heeft ze net geremd? Voor iets? Of voor iemand?
Ik probeer me te focussen op haar blik. Paniek? Schok? Herkenning? Maar dan vervaagt alles.
De motor draait nog.
En precies op het moment dat ik zie dat ze uit gaat stappen en ik hoop iets van de omgeving te zien, vervaagd het beeld volkomen.
Ik ga rechtop zitten tegen de rugleuning van mijn bank en zucht diep. Mijn handen zoeken het grote, zachte bloemetjeskussen met ruches, dat ik vorige maand gekocht heb in dat knusse woonwinkeltje in de binnenstad. Ik trek het tegen me aan, stevig, alsof ik mezelf dwing zo weer een stukje op mijn eigen aarde terug te komen.
Terwijl ik mijn ogen dichtknijp, zie ik haar grijsgroene ogen, opengesperd van schrik, nog op mijn netvlies gebrand staan. Even blijf ik zo zitten, mijn ademhaling langzaam dieper, totdat de spanning in mijn lijf iets wegebt.
Dan doe ik mijn ogen open. Ik schud mijn hoofd en frummel met de rushes van mijn kussen. Ik wil zo graag weten wat er is gebeurd.
Deel 4 volgt binnenkort …