door Tanja | sep 4, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Als ik de auto uitstap en wat mensen zie lopen op de parkeerplaats, word ik me bewust van mijn voorkomen. “Wat zullen ze wel niet van me denken? Ik heb geen make-up op mijn gezicht en zie er vast wat verfomfaaid uit. Mijn winterjas ziet er te warm uit.” De gedachten huppelen random mijn bewustzijn binnen. Onzekere gedachten die passen bij een zesentwintigjarige. Maar niet bij de vrouw die ik ben geworden. Ik druk ze weg en loop met ferme pas de winkel binnen.
Alles ziet er nog hetzelfde uit. Het is alsof ik het Albert Heijn museum inloop van vijftien jaar geleden. De kassa’s zijn niet vierkant zoals tegenwoordig, maar bol aflopend en de kassamedewerkers hebben een ouderwets blauw shirt aan. Ik pak het magazine van de Albert Heijn die ik op een stapel zie liggen en laat mijn handen over de gekrulde letters van de titel gaan. Tegenwoordig is de ‘Allerhande’ veel strakker van design. Ik klap hem op en laat mijn vingers langs de pagina’s glijden, tot het blad openvalt op een recept voor spek pannenkoekjes. Nu denk ik als planteneter ‘zielig voor die varkentjes’. Vroeger had ik gedacht: ‘Lekker, dat ga ik vanavond maken’.
Ik pak een metalen winkelwagentje die iemand in de hoek heeft laten slingeren, laat de ‘Allerhande’ er in vallen en loop de winkel in. Ik heb geen boodschappenlijstje gemaakt, maar ik moet fruit, groenten, noten en gedroogde vruchten hebben. Daar kan ik dan de komende dagen wel op overleven. Ik zit meteen goed en ga op de afdeling vers op zoek naar alles wat ik hebben moet. Werktuiglijk en zonder erbij na te denken kijk ik omhoog. De prijzen van de producten zijn met wit krijt op zwarte bordjes geschreven. Zodra de prijzen tot me door dringen, schrik ik me een ongeluk. “Wat is er aan de hand met de prijzen op deze tijdlijn?” Fluister ik zachtjes. “Een kilo bananen 2,99, kilo appelen 2,79, pond pruimen 2,99, een komkommer 1,79.” Ik zucht. Ik hoop dat ik in deze alternatieve realiteit waar de prijzen zo torenhoog zijn, ook een vergelijkbaar hoog inkomen heb en dito bedrag op mijn bankrekening. Maar eerlijk gezegd word ik een beetje moe van alles wat anders is dan dat ik denk en vind dat het zou moeten zijn.
Ik ben zo vaak hier geweest in deze winkel en vreemd genoeg kan ik me ook na vijftien jaar precies herinneren waar alles ligt. Gelukkig klopt de indeling van de winkel wel nog. Ik pak lukraak verpakkingen uit het schap om ze te bekijken. Net als de inrichting van de winkel, de kleding van de medewerkers, de terracotta kleurstelling boven de met spots verlichte afgeronde schappen, zijn de verpakkingen anders. Van vroeger. Maar wat er precies anders is kan ik niet zeggen. Totdat ik langs de zoutjes loop. Verbaasd sta ik voor het chips-schap. Ik ben dol op chips en eet het – ondanks mijn zeer gezonde leeftijd- wekelijks. Sommige dingen kun je als mens nou eenmaal niet weerstaan. En tot mijn verrassing zie ik mijn favoriete chips merk staan: Smiths! Blijkbaar waren de aardappelchips van Smiths nog geen Lay’s geworden in 1999. Ik heb die overgang altijd onnodig gevonden en ik ben daarna ook uit pure baldadigheid overgestapt op chips van het huismerk. Nu neem ik echter twee zakken Smiths naturel ribbelchips mee. Voor als ik hartige trek krijg in de auto naar Overijssel straks.
Als ik verder loop en de hoek omga naar de koekjes en chocola, zie ik plotseling een bekend gezicht en mijn hart schiet van schrik in mijn keel. Het is mijn bemoeizuchtige buurvrouw en ik heb geen zin in confrontaties met personen uit het verleden. Ik duw mijn karretje snel richting de kassa, maar het kwaad is al geschiedt.
“Hé Sylvia! Sylvia!” Roept ze. De ratelende wielen van haar snel voortgeduwde karretje komen dichterbij. “Hoe is het met je?” Haar roodomrande ogen verraden een ongezonde levenswijze met te veel sigaretten en drank. Ik slaak een zucht.
“Hai Hetty.”
“Ik zag je zo vroeg weg gaan vanochtend. Was er wat bijzonders?” Blijkbaar heeft ze door het raam staan gluren toen ik om kwart over zes haastig de woning verliet.
“Nee hoor, niks bijzonders”, zeg ik terug. “Ik had een spoedklus voor m’n werk. Je kent het wel.” Ik knik en lach een beetje schaapachtig. “Ik ga zo weer terug. Haast weetjewel.” Ik hoop dat Hetty snapt dat ik geen zin en tijd heb om de rest van de dag met haar te kletsen over niets. Vroeger was ik blijven staan, maar nu is dat anders. “Ik moet weer verder hoor.” Meld ik haar, terwijl ik vriendelijk lach. “Mijn klanten verwachten me terug.” Maar Hetty laat zich zo makkelijk niet afschepen.
“Wat zie je er slecht uit vandaag”, zegt ze, mijn witte gezicht bestuderend.
“God, waar is hier de nooduitgang?” Denk ik knorrig bij mezelf. Het is een uur of half elf en ik ben toe aan wat te eten. Mijn rommelige maag en lage bloedsuikerspiegel maken me op zulke momenten ook niet de vrolijkste mens.
“Ik ben moe, Hetty”, brom ik terug
“Heb je de bonus aanbieding van deze week gezien?” Houdt ze vol mij te tarten met haar aanwezigheid. “Ik vind dat toch zo slim bedacht van de Appie met die bonus elke week en dan die kaart erbij. Heb jij al zo’n kaart?” Ik weet even niet wat ik moet antwoorden. Na invoering van de bonuskaart heb ik geloof ik een jaar gewacht met het in gebruik nemen ervan, bang dat al mijn privé gegevens op straat zouden komen te liggen en de Appie precies zou weten wanneer ik mijn menstruatie heb.
“Nee, ik heb even niet op de bonus aanbieding gelet”, probeer ik vriendelijk terug te zeggen.
“Kom je straks nog even een bakkie doen en een sigaretje roken bij mij boven?”
“Klinkt gezellig Hetty, maar ik ben gestopt met roken en koffie.” Ik glimlach allerliefst. “Nu moet ik echt gaan. Dag hoor!” En voordat mijn buurvrouw uit het verleden nog iets kan zeggen, duw ik haastig mijn karretje voort richting kassa.
Zodra ik de kassa’s nader, scan ik half in paniek de rijen door om te kijken of ik iets van bekenden kan ontwaren. Die zie ik niet en ik probeer de kortste rij uit te kiezen en manoeuvreer daar mijn boodschappenkar naar toe. Ik realiseer me dat ik me momenteel in een parallel universum bevind, hoe bizar dat ook moge klinken en dat de Sylvia op deze tijdlijn mensen kent die de Sylvia van nu niet kent. Als de ontmoeting met Hetty mij iets heeft geleerd, is dat ik er niet op zit te wachten bekenden tegen te komen uit deze tijdlijn, noch uit mijn eigen verleden en dat het dus echt zaak is om zo spoedig mogelijk richting Overijssel te gaan, dan wel te maken dat ik terugkom naar mijn eigen tijd.
Zodra mijn op de band liggende boodschappen in de buurt van de kassière komen, begin ik me een beetje zenuwachtig te voelen. Deze tijdlijn is me vreemd en ik kan op basis van mijn herinnering aan mijn eigen tijdlijn niet met zekerheid zeggen of ik bijvoorbeeld de goede pincode weet of dat ik voldoende geld op mijn rekening heb staan. Ik kan zelfs niet met zekerheid zeggen of er überhaupt gepint kan worden. En daar ga ik zo achter komen.
“Goedemorgen.” Zegt de kassière vriendelijk en ze pakt als eerste de tros bananen om ze langs de scanner te halen.
“Hallo”, zeg ik wat schutterig terug. Ze heeft me hier waarschijnlijk al vaker gezien, maar ik herken haar niet.
“Heeft u een bonuskaart?” Ik kijk haar even vragend aan en werp vervolgens een blik in mijn portemonnee. Ik zie geen bonuskaart.
“Aan je sleutelbos”, zegt het meisje zachtjes. “Oja”, bedenk ik me. “Die had ik altijd aan mijn sleutelbos.” Ik geef haar de bos met sleutels en zij scant ze routinematig.
“Dat is dan zesentwintig gulden en vijftien cent”, zegt ze. Ik schiet in de lach. Natuurlijk! Daarom was alles zo duur. In 1999 worden er nog met guldens gerekend. Ik pak mijn portemonnee en grabbel mijn blauwe giropas van de Postbank er uit.
“Kan ik ook pinnen?” Vraag ik.
“Ja zeker”, zegt ze. Ik schuif mijn pinpas door de gleuf en als ik mijn pincode heb ingetoetst voel ik mijn hart zachtjes kloppen in mijn borst in stille afwachting op het ‘betaald’ in de display. En het lukt! De boodschappen zijn betaald, ik zet de plastic Albert Heijn tas die mijn moeder me bij het afscheid nog in mijn hand drukte op de loopband van de kassa en ruim alles in.
Als ik vijf minuten later in mijn auto zit, voel ik me opgelucht dat ik weer een barrière heb overwonnen. Nu heb ik naast een auto en een telefoon, ook boodschappen en geld tot mijn beschikking. Voordat ik onderweg kan naar Overijssel, ga ik eerst nog even terug naar het studentenhuis om me te wassen, op te maken en spullen te pakken. Ik zie op het dashboard klokje van mijn auto dat het even voor elven is. Ik heb nog ruim de tijd voordat Jeroen weer terug is van zijn werk.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits: Winkelinterieur van het AH filiaal 1151 Stadswinkel te Leidschendam, fotograaf onbekend (Bron: Stichting AH Erfgoed), edited by Tanja Ortmans
door Tanja | aug 28, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Onderweg naar de Albert Heijn op het Zuideinde ben ik in gedachten verzonken over de gebeurtenissen van zojuist. Hoewel ik vandaag nergens meer van opkijk, vraag ik me toch af waar de plotselinge glitch in deze tijdlijn vandaan kwam. In eerste instantie dacht ik nog dat de dood van Sandra slechts een droom was. Maar later bedacht ik me dat het desbetreffende fotolijstje al weg was voordat ik op de bank in mijn kamer in slaap viel. Nadat ik wakker was, bleek het fotolijstje er gewoon te hangen. De verdrietige gebeurtenissen waren dus geen droom geweest, maar daadwerkelijk een hapering in de tijd. En toch knaagt er nog iets in het perifere veld van mijn gewaarzijn. Een feitje waar ik net niet lijk bij te kunnen. Iets wat zo obvious is dat het uitgestald is voor mijn neus. Echter zonder dat ik het kan zien. Want waarom zat Saartje ineens bij mij in de auto en word ik even later wakker met naar wat ik dacht Saartje was in mijn armen, terwijl het een kussen blijkt te zijn. Droomde ik van Saartje, maar was de rest wel echt?
Terwijl ik rustig verder rij over de grijze straatstenen van het oude gedeelte van Koog aan de Zaan, besluit ik de feiten van de glitch op een rijtje te zetten. Alles was nog goed toen ik naar het toilet ging boven. Ik ben de trap opgelopen en kwam daar alle fotolijstjes tegen, maar de foto van mij en Sandra ontbrak op dat moment echter. Vervolgens ben ik doorgelopen naar mijn oude kamer en aldaar op de bank gaan liggen. Daarna ben ik ofwel in slaap gevallen en heb ik gedroomd dat ik naar beneden liep en samen met mijn ouders gehuild heb over de dood van Sandra, óf ik ben echt naar beneden gelopen. Toen ik daarna besloot weg te gaan, kwam er een glitch in de tijdlijn en deze verstoring zorgde ervoor dat ik weer boven op de bank terecht kwam met een kussen in plaats van Saartje in mijn armen. Ik vind dat laatste maar een raar verhaal. Waarschijnlijk ben ik in eerste instantie naar boven gelopen en heb over het lijstje heen gekeken. Daar ben ik in slaap gevallen, heb alles gedroomd en zag nadien het lijstje toch op de muur hangen. Het kan gewoon niet anders zijn dan hetgeen ik nu geschetst heb in mijn gedachten. De volgende vraag die me dan kwelt is waarom ik dan zo plotseling in slaap ben gevallen en evenzo abrupt in een REM-slaap vol gedroom terecht ben gekomen. Het antwoord hierop moet ik schuldig blijven, omdat ik het doodeenvoudig niet weet.
Hierover na denken voelt alsof ik de trappen van Escher bestijg. Ik loop ze op, steeds verder naar boven. Ik kom echter nooit boven omdat ik naar beneden lijk te lopen. Uiteindelijk schuifel ik over de Escher-trappen om als dolende ziel nooit ergens te komen dan daar waar ik altijd al was. Als een slang die in zijn eigen staart hapt.
Vroeger als kind kon ik uren nadenken over het heelal-probleem waar geen enkele volwassene mij bij kon helpen. Ze wisten het simpelweg zelf ook niet. Mijn vraag was altijd: “Wat komt er na het heelal? En als er daarna iets komt, wat is er dan daarna? En daarna?” Niemand kon het me vertellen en mijn brein kon het gegeven ‘oneindigheid’ ook niet bevatten. Want hoe kan iets, zoals het heelal, oneindig doorlopen? Alles heeft een einde. En een begin. Hoe meer ik erover probeerde na te denken, des te meer ik verstrikt raakte in de kronkels van mijn eigen kindergeest. En tot deze dag kan ik er nog steeds niet met mijn hoofd bij. Er zijn van die dingen die je niet moet willen begrijpen. Misschien omdat de menselijke geest wel gewoon te beperkt is om zaken die het menselijke begrip ontstijgen te kunnen bevatten.
Ik rij verder door dit gedeelte van het dorp, terwijl ik de omgeving op me in laat werken. Het plotselinge besef van deze straat van vroeger, doet de kronkels in mijn brein iets vervagen. Tegenwoordig, als ik in Zaandam ben geweest en terug naar Wormer rijd, neem ik de binnen route en rij ik via de Westzijde in Zaandam, dit Zuideinde en de Hoogstraat in Koog en de Lagedijk in Zaandijk. Ik noem dat altijd mijn ‘trip down memory lane’. Het maakt niet uit, in welkjaartal ook, het voelt altijd als vroeger. Maar dit is vroeger. Daar kom ik niet meer onderuit. En mocht ik ooit terugkomen in mijn toekomst, zal ik nooit meer over het Zuideinde rijden, zonder te denken aan dit moment waarin het lijkt alsof mijn wereld op zijn kop staat.
Want het is chaos in mijn hoofd na het afgelopen half uur en de gedachten lijken te vibreren van oververhitting. Alsof ze de draad van het verhaal kwijt zijn en niet meer in lijn kunnen komen met hun normale staat van zijn. Ik zie de Albert Heijn links van me liggen als ik het parkeerterrein oprijd en hoewel het eruitziet als de winkel die ik me herinner, is het toch anders. Maar mijn overspannen hoofd kan haar vinger er niet op leggen. Net als de rest van de wereld die ik waarneem. Alles is anders. Alles is vroeger. Alles voelt en ruikt als vroeger. Maar het verschil is niet direct waarneembaar. Het is alsof ik momenteel nergens meer mijn vinger op kan leggen en datgene wat ik ontwaar als realiteit, eigenlijk niet echt is.
Ik parkeer mijn auto onder een boom op de kade aan de Zaan. De donkere bewolking kleurt het water asgrauw en er kruipt een rilling over mijn ruggengraat. Daar zit ik dan weer in de stilte van mijn rode auto. In alle gebeurtenissen van deze dag lijkt mijn Seat Ibiza de enige constante, logische en normale factor te zijn. Er was ooit een rode Seat Ibiza en dat is ie nog steeds. Hij is niet ineens een Fiat en blijkt ook niet plotseling blauw te zijn. En dat voelt veilig. Ik merk dat ik behoefte heb aan houvast. Iets dat mij het gevoel geeft dat ik beschut ben van alle gevaren, onrust en onduidelijkheid. Een rustpunt waar ik steeds naar kan terugkeren en waarvan ik weet dat ik er in de omhulling van het staal mijn gedachten op een rijtje kan brengen. Of dit in ieder geval kan proberen. Want hoe langer ik in dit jaartal rondloop, hoe heviger ik begin te twijfelen aan mijn eigen verstandelijke vermogens.
Ik kan me goed voorstellen hoe het voelt om gek te worden. Misschien ben ik zelfs wel op weg om mijn verstand te verliezen, hetgeen me momenteel niet zou verbazen. Het enige dat ik kan doen, bedenk ik me, is om al het proberen te begrijpen los te laten. Totale acceptatie van het tekortschieten van mijn eigen analytische vermogens of juist de aanvaarding van het feit dat de omstandigheden waarin ik me bevind uitblinken in logistieke en chronologische onlogica. Het is simpelweg niet te bevatten. In ieder geval niet door mijn brein. Terugkeren naar de orde van de dag lijkt het advies. Voor dit moment houdt dat in dat ik nu boodschappen ga doen in het pand dat ooit de Albert Heijn was. Ik heb een portemonnee met een bankpas en ik ga ervan uit dat mijn pincode nog steeds hetzelfde is. Straks heb ik niet alleen een auto, maar ook eten en kan ik met gerust hart op weg naar het oosten van het land om op zoek te gaan naar mijn nu zestienjarige toekomstige geliefde.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits creative commons: Running Escher-ed by Izarbelta (Flickr), Edited by Tanja Ortmans
door Tanja | aug 23, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
“Hey Saartje!” Roep ik vriendelijk uit. “Wat doe jij zo plotseling hier in mijn armen?” Ik druk het diertje dicht tegen me aan en ze geeft me een paar flinke likken over mijn gezicht. Dat mag ze eigenlijk niet doen en dat weet ze dondersgoed. Ik grinnik om haar ondeugd en druk haar stevig tegen me aan. Dat voelt fijn, omdat ik haar erg heb gemist sinds haar overlijden in 2001.
Ik voel de zachtheid van haar lijfje zo warm in mijn armen, die haar helemaal omsluiten. Ik heb mijn ogen dicht gedaan om te genieten van dit hondje dat me altijd zo dierbaar is geweest. Zo blijf ik even zitten met mijn ogen gesloten, terwijl Saar het zich allemaal laat welgevallen.
Ik weet niet hoe lang ik daar heb gezeten met haar, maar als ik mijn ogen weer open doe, realiseer ik me dat ik in slaap ben gevallen. In de auto? Ik kijk naar de zachte aanwezigheid van Saartje in mijn armen en zie tot mijn afgrijzen dat ik een vrolijk kussen met bloemetjesdessin tegen me aangedrukt houdt. Ik zit niet in de auto. Om me heen kijkend en probeer ik uit alle macht de omgeving tot me door te laten dringen, maar ik ben volledig gedesoriënteerd. Het is alsof mijn geheugen helemaal leeg is en niet in staat is om betekenis te geven aan de kamer die ik zie. Het laatste wat ik weet is dat ik in de auto zat met Saartje in mijn armen. En nu lig ik op een bank?
Het kloppen van mijn hart is voelbaar in mijn beide slapen. Ik laat het bloemetjeskussen met mijn rechterhand los en laat deze voorzichtig over de oppervlakte glijden van het object waar ik op lig. Ribbelig. Stof. Als ik naar boven kijk, zie ik behang op schuine wanden, dat me bekend voorkomt.
Dan ga ik rechtop zitten en klem mijn beide armen weer strak om het kussen heen in de hoop hier iets van houvast uit te kunnen destilleren. Maar er is geen houvast en mijn hoofd lijkt wel een lege vaas waar ooit de bloemen van mijn zelf in hebben gezeten. Het zelf dat wist wie ze was en waar ze was.
De enige vastigheid die ik me kan bedenken is proberen wat feiten op een rijtje te zetten van hetgeen ik nu waarneem. En dat is dat ik op een bruine ribcordbank zit met gezellige kussens, waarvan ik er een vasthoud. Ik ken deze bank ergens van en de kamer waar ik me in bevind ook en laat mijn ogen als een krankzinnige langs alle objecten gaan. Een blankhouten bed in de hoek en een wastafel in de andere hoek. Voor de open deur die ongeveer een meter hoger is gelegen dan deze kamer, staat een houten trappetje. Dan hoor ik in de verte een hondje blaffen en ik weet dat het Saartje is. “Ik had haar net nog in mijn armen toen ik in de auto zat. Toch? Maar Saartje is al lang dood.” Ik begin aan mijn eigen gedachten te twijfelen. Ik was bij mijn ouders thuis in het huis van vroeger. Met Saartje.
En dan, als een oude ziekenhuisgenerator die schokkerig aan gaat tijdens een stroomstoring, kickt mijn geheugen weer in. De stroomuitval van mijn geest heeft niet langer dan een halve minuut, misschien een minuutje geduurd, maar het voelde als eeuwig. Alsof ik tijdenlang in het luchtledige der vergetelheid heb rond gezweefd zonder te kunnen duiden waar ik me als persoon bevond. Puur omdat ik simpelweg geen herinnering meer had aan dat wat zo bij mijn persoonlijkheid hoort. Terwijl ik nu zie dat ik in mijn oude kamer zit met het Laura Ashley behang op de oude seventiesbank van mijn ouders, realiseer ik me dat het enkel de herkenning is hiervan die betekenis geeft aan mijn omgeving. En plotseling bekruipt me de gedachte dat ik niet weet wie ik zou zijn zonder herinnering. Want is dat niet alles waar wij als persoon op zijn gebouwd? Een herinnering? “Wie zou ik zijn zonder de conclusies die ik heb getrokken over het verleden? Wie ben ik zonder dat verleden? En bevindt zich dat verleden niet alleen in de opslagplaats van mijn geheugen? Wat als ik niet meer zou nadenken? Besta ik dan nog wel?” De filosofische gedachten rollen als achtbaanwagentjes op de rails van een rollercoaster voorbij. “Ik denk, dus ik besta”, schiet het ineens door mijn hoofd. “Was dat niet van die bekende filosoof Descartes?”
“Syhyl!” Galt de stem van mijn moeder uit de verte. Zodra het geluid mijn oren bereikt, herinner ik me de laatste intens verdrietige minuten met mijn moeder. Met een schok kom ik weer tot het besef dat ik in de verkeerde tijd ben, op een alternatieve tijdlijn en dat mijn geliefde zusje in deze tijd niet meer leeft. “Oh nee”, zucht ik en sta moeizaam op van de bank. Nog steeds het vrolijke kussentje vasthoudend begeef ik me via het houten trappetje, de tussenkamer en de gang weer naar beneden.
“Ik kom er aan, mam”, roep ik zodra ik boven in de gang ben aangekomen. Als ik langs de fotolijstjes loop, kan ik het niet helpen om mijn pas iets in te houden zodat ik ze nog even kan bekijken.
En daar hangt tot mijn grote verbijstering de foto van mij en mijn zusje uit 1998. Met onze armen om elkaar heen, breed glimlachend in de Amsterdamse Jordaan. “Ze is niet dood!” Ik heb het blijkbaar uitgeroepen want mijn moeder steekt vervolgens haar hoofd om het hoekje van de keuken en zegt:
“Wie is niet dood?”
“Oh niks, mam.” Ik glimlach en als ik de trap afdaal staat mijn moeder nog steeds in de deuropening te glimlachen, terwijl ze haar handen afdroogt aan een keukendoek.
“Blijf, je nog even Syl?” Vraagt ze. “Sandra komt zo even een kopje thee drinken, voordat ze naar haar klant moet. Ik dacht, misschien wel even gezellig.”
De blijdschap en opluchting die ik voel bij de bevestiging van het in leven zijn van mijn zusje is groot en de laatste treden huppel ik van de trap af.
“Gezellig dat Sandra komt, maar ik moet nu echt verder, mam. Echt waar!”Ik leg het leuke bloemetjeskussen op de hoekbank in de keuken. “Ik ga op zoek naar Sasja. En naar de weg terug naar huis. Mijn thuis.”
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Brain Power by Allan Ajifo (Flickr), Edited by Tanja Ortmans
door Tanja | aug 17, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
Mijn hart begin als een razende te roffelen en mijn adem gaat ineens veel te snel. Ik slik, maar kan de hyperventilatieaanval niet tegenhouden.
“Mam, nee, mam!” Ik buig voorover over de tafel en hijg snel, in de hoop iets van zuurstof binnen te krijgen. Maar ik krijg er juist te veel van binnen en daardoor beginnen mijn lippen te tintelen. Het gevoel van paniek trekt door mijn hele lijf heen en als ik een halve minuut later naar mijn over de tafel hangende armen en handen kijk, zie ik dat mijn handen zich vanuit de polsen in een onnatuurlijke houding naar binnen hebben gekruld. Mijn moeder heeft inmiddels haar armen stevig om me heen geslagen.
“Rustig maar meisje. Langzaam adem halen, ssssshhhhht, toe maar.” Als ze merkt dat mij proberen te kalmeren tevergeefs is, staat ze op om even later een boterhamzakje tegen mijn hijgende mond te drukken.
“Adem hier maar in, Syl, rustig aan.” Mijn moeder slaat haar armen weer om me heen.
Ik kan mijn ademhaling maar niet onder controle krijgen en het wordt licht in mijn hoofd van het teveel aan zuurstof dat ik binnenkrijg.
Net als ik bang ben om te gaan flauwvallen, wordt mijn ademhaling rustiger. Het boterhamzakje vangt mijn uitgeademde kooldioxide op, die ik weer inadem, zodat het zuurstofgehalte van mijn bloed langzaam weer naar normale waarden zakt.
“Gaat het weer een beetje, Syl?” Nog steeds met haar armen om me heen geslagen.
“Ja… gaat… wel… weer”, stamel ik moeizaam.
Dan komt mijn vader de keuken weer binnen. Hij heeft de paniek gehoord en is snel naar beneden gekomen, hoor ik aan zijn ademhaling.
“Syl, meisje, gaat alles goed met je?” Hij neemt de betraande ogen van zijn vrouw en mijn lijkwitte gezicht in zich op en weet dat er iets niet in de haak is.
“Alles gaat weer pap. En ook weer niet. Ik ben een beetje in shock. Mama zei dat Sandra dood is.”
Mijn vaders gezicht verstrakt en hij haalt een diepe teug lucht. Dan loopt hij traag om de tafel heen en gaat op de houten hoekbank zitten. Met de duim en wijsvinger van zijn rechterhand wrijft hij in zijn binnenste ooghoeken.
“Je gaat me toch niet vertellen dat Sandra in jouw tijd nog leeft?” Ik denk iets van een vleugje sarcasme in mijn vaders stem te horen en dat verbaast me. Het is geen sarcastische man. Eerder oprecht. Een man die zegt waar het op staat.
“Ik geloof niet dat ze dood is”, stuif ik bijna agressief uit naar mijn vader, wiens grijsbruine ogen ineens heel vermoeid staan. Ik zie dat mijn ouders een intens bedroefde blik met elkaar wisselen. Ik kijk mijn beide ouders ook afwisselend aan en hoop iets van hoop in hun ogen te zien. Of misschien wacht ik wel op het plotselinge verschijnen van Ralph Inbar, die ons gaat mededelen dat alles een geweldig goed opgezette Bananensplit stunt was.
“Sandra is niet dood”, zeg ik vervolgens doodkalm. “Ze is negenendertig en woont met haar leuke man en hun dochtertje en zoontje in een Pipi Langkoushuis in Zaandijk. Ze is erg gelukkig. Jullie hebben vier kleinkinderen, waar jullie heel veel van houden in 2014. In mijn tijd. Op mijn tijdlijn. Ik wil terug!” En dan wordt het me ineens te veel. De totaliteit van mijn wanhoop en de hopeloosheid van mijn situatie komt ineens als een onhoudbare allesverslindende lawine over me heen geraasd. Ik sla mijn handen voor mijn ogen en begin te huilen. Mijn schouders schokken en ik blijf vervolgens enkele minuten hartverscheurend huilen. Om het verdriet van mijn ouders, omdat op deze tijdlijn mijn zusje niet meer leeft, om deze idiote omstandighedem, omdat ik mijn kinderen mis. Alles komt er uit.
“Wat is er gebeurd met Sandra,” vraag ik mijn ouders als ik ben uitgehuild. Mijn ouders hebben allebei de tranen over hun wangen lopen en houden mijn handen vast.
“Het was een ongeluk. Een heel stom ongeluk”, zegt mijn moeder. Ze wrijft over haar voorhoofd.
“Wat voor ongeluk?” Ik staar mijn vader aan in de hoop dat hij me haarfijn gaat uitleggen wat er is gebeurd met mijn zusje.
“Vlak nadat we hadden besloten om het huis niet te verkopen, wilden we alles eens goed opknappen. Het hout kon een likje groen gebruiken en wij met zijn vieren, mama en ik en jij en Sandra besloten dit zelf te gaan doen. We hebben een steiger laten komen en zijn gaan schilderen. Op 28 augustus 1996 ging het verschrikkelijk mis.” Ik zie dat mijn vader zijn tranen moet wegslikken bij de gedachte aan deze tragische dag.
“We stonden op de steiger aan de achterkant van het huis. Mama en ik op het hoge gedeelte en jij en Sandra op het lagere gedeelte ervan. Jullie stonden nog niet eens zo hoog. Maar Sandra heeft op een bepaald moment haar evenwicht verloren, ze is misgestapt en naar beneden gevallen. Het was misschien een val van vier meter, maar ze kwam heel naar neer. Sandra was op slag dood. Dat is nu drie jaar geleden.”
Mijn moeder is in stilte gaan huilen en pakt een stukje van de keukenrol om haar neus te snuiten en haar tranen te drogen. Mijn vader houdt zich manmoedig goed. Het enige wat ik kan denken is dat ik als de donder terug moet naar mijn eigen tijdlijn. Ik kan en wil mijn zusje niet missen. Maar hoe kan ik zo egoïstisch zijn? En hoe zal het mijn ouders dan vergaan op deze tijdlijn?
“Mam, pap, ik vind het zo ontzettend erg voor jullie”, zeg ik dan. Voor mij leeft ze nog.” Hoewel mijn herinnering aan Sandra nog heel recent was, omdat we een paar dagen terug met beide gezinnen zijn gaan picknicken, drukt het verdriet van mijn ouders zwaar op me.
“Ik begrijp niet hoe je vergeten kan zijn dat je zusje is overleden.” Zegt mijn vader hoofdschuddend.
“Wat?” Ik kijk hem vragend aan. “Vergeten? Pap, het is nooit gebeurd voor mij. Ik heb je toch gezegd dat ik uit de toekomst kom? In mijn tijd op mijn tijdlijn is Sandra zo fit als een hoentje.”
Dan staat mijn vader abrupt op en loopt weer naar boven. In het voorbijgaan hoor ik hem iets van ‘niet te geloven’ mompelen.
“Lieverd, vergeef het hem maar. We zijn er allebei nog niet overheen. Papa voelt zich nog zo schuldig.” Mijn moeder omklemt mijn handen met de hare. “Hij heeft zichzelf nooit kunnen vergeven voor het feit dat hij geen professionele schilders heeft ingehuurd toen. Maar het leek ons zo gezellig dit met ons viertjes te doen. En dat was het ook. Totdat Sandra viel.” De blik in de ogen van mijn moeder is intens verdrietiger, dan ik ooit heb gezien.
“Het spijt me zo ontzettend voor jullie.” Ik pak op mijn beurt de handen van mijn moeder vast. Ik ga dit rechtzetten voor jullie. Dat ga ik doen. Ik moet weg nu en zal er voor zorgen dat Sandra weer levend en wel bij jullie terugkomt. Beloofd!”
“Is goed, lief.” Ik zie aan het gezicht van mijn moeder dat ze me niet werkelijk gelooft, maar wel haar best doet dit te doen.
“Ik ga nu, mam.” Ik sta op van de tafel en geef mijn moeder een hele dikke knuffel. De omarming is lang en intens. “Ik hou van je,” zeg ik haar zachtjes.
“Ik ook van jou.” Mijn moeder neemt mijn gezicht in haar handen.
“Zeg je tegen papa dat ik ook van hem houd?”
“Dat doe ik. Dat weet hij.” Zegt ze terug.
Nadat ik Saartje in mijn armen heb genomen en het vrolijk kwispelende beestje over haar buikje heb gekriebeld, pak ik mijn tasje, mijn jas en vertrek ik door de achterdeur, over het knisperende grind naar mijn auto. Op weg terug. Op zoek. Naar mijn tijd.
Maar als ik in de auto zit merk ik opeens tot mijn verbazing dat ik de kleine dwergteckel van mijn ouders ineens in mijn armen heb.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Jason Finch (Flickr)
door Tanja | aug 11, 2015 | Tijd Sci Fi vervolgverhaal
“Ik ga naar Sasja.” Kalm deel ik het mee aan mijn moeder.
“Sasja? Dat is jouw vriend toch?”
“Klopt.” Zeg ik terug. “Alleen is hij nu officieel mijn echtgenoot. We zijn vorig jaar getrouwd.” Ik glimlach bij de gedachte aan onze huwelijksdag. Zo anders als die van mij en Jeroen. Die trouwdag was groots en strak georganiseerd en het huwelijk van Sasja en mij was heerlijk chaotisch en gezellig. Sasja droeg een nette spijkerbroek met een sexy overhemd en ik een bloemenjurkje. Een hele schattige met kleurige droogbloemen verweven in de stof. Alleen onze naaste familie en vrienden en mijn kinderen waren aanwezig en de dag was gevuld met gelach, champagne en vrolijkheid. In tegenstelling tot de trouwdag van Jeroen en mij heb ik geen seconde last gehad van stress.
“Het enige probleem is”, vervolg ik mijn verhaal, “dat Sasja tien jaar jonger is als ik ben. En nu in 1999 is hij dus pas zestien jaar oud.” Ik kauw op mijn lip. “En hij woont nog bij zijn ouders in Overijssel. Hij ziet me aankomen. Zo’n zesentwintigjarige onbekende vrouw die opeens op de stoep staat.” Ik ben een beelddenker en kan me zodoende onmiddellijk het beeld van een verbaasde en piepjonge Sasja voor de geest halen. “Hoooiiiii!” Roep ik quasi enthousiast uit om na te doen hoe ik straks voor zijn deur sta. “Ik ben Sylvia, ik ben zesentwintig jaar en ik ben een tijdreiziger uit het jaar 2014 en jij bent mijn man!” Ik zeg het met een grappig, kinderlijk stemmetje en mijn moeder en ik gieren van de lach.
Als mijn moeder is uit gegrinnikt, merkt ze droog op: “Dit is natuurlijk geen haalbare kaart, hè, Syl?” Ze kijkt me diep in de ogen aan. “Hoe had je je dit zelf voorgesteld?”
“Ja, gewoon. Niet. Ik heb er niet echt over nagedacht, geloof ik. Ik voel gewoon dat ik hem wil zien. Een bekend gezicht in deze chaos. Ik wil hem gewoon zien. Natuurlijk snap ik ook wel dat –als je erover nadenkt- het een stom plan is.” Ik wrijf in mijn ogen en zie dan dat mijn vingers zwart zijn. “Shit”, denk ik bij mezelf. “Ik loop nog steeds rond in mijn onopgemaakte blotebillengezicht met uitgelopen mascara van gisteren.”
“Mam, ik doe het gewoon. Ik ga nu eerst even naar het huis van Jeroen en mij, me opmaken. Dan ga ik boodschappen doen en mijn auto vol tanken en en route richting Zwolle. “Het is nu…”, ik kijk op het klokje van de oven, “tien over half tien bijna. Ik wacht nog een minuut of tien en dan is Jeroen richting het station, dus kan ik in alle rust me opmaken en wat spullen pakken.” Mijn moeder slaakt een diepe zucht en ik voel dat ze het er niet helemaal mee eens is. Dan zegt ze:
“Is het niet toch handiger om voordat Jeroen weg gaat even met hem te praten om de situatie uit te leggen?”
“Ik leg het hem echt nog wel uit, mam. Maar eerst ga ik naar Sasja toe.” Mijn stem klinkt vastberaden.
“Ok. Is goed, meis.” Mijn moeder legt zich neer bij mijn keuze hoor ik aan haar stem. “Ben je dan nu wel toe aan een kopje koffie?”
“Nee dank je, mam. Ik drink echt helemaal geen koffie meer.”
“Ok, geen probleem. Kopje thee dan maar?”
“Lekker.”
“Ik zet even nieuwe”, zegt mijn moeder.
“Is goed, dan loop ik even naar de w.c.”
Ik besluit niet de wc te nemen die onderaan de trap op de begane grond ligt, maar de andere w.c. op de tweede verdieping. Zo heb ik ook even de gelegenheid om een kijkje te nemen in mijn oude kamer, voordat ik vertrek. Ik vind het nog steeds zo leuk dat ik hier ben dat ik het niet kan laten wat rond te neuzen in mijn ouderlijk huis.
Ik loop gestaag de geknikte trap op naar boven en houd me ondertussen vast aan de eikenhouten trapleuning die steunt op de prachtig bewerkte staanders. De villa is een waar huzarenstukje van eigentijds design en ik geniet van mijn aanwezigheid hier. Boven aangekomen loopt de leuning door tot het eind van de overloop als beveiliging tegen het naar beneden vallen. Het loftachtige design van het huis is beeldschoon, maar zou gevaarlijk kunnen zijn. Vandaar de leuning. Op de overloop zie ik de vertrouwde fotolijstjes hangen en ik blijf even staan om te kijken. Ik zie foto’s van de honden, een kinderfoto van mijn zusje Sandra als baby en mij als peuter, de trouwfoto van mijn ouders en foto’s van mijn opa’s en oma’s. Er hangen ook verschillende foto’s van mij en mijn zusje als tiener en eentje van mij en Jeroen samen. Een bont tafereel van familiegeschiedenis. Ik mis alleen een foto van mijn zusje die ik altijd erg leuk heb gevonden. Hij is genomen in 1998 toen zij afstudeerde als meester in de rechten. Zij staat daar trots op met haar diploma in de hand en ik sta er blij naast met mijn duim in de lucht.
Via de klapdeur vervolg ik mijn weg naar het slaapkamergedeelte waaraan de badkamer en de slaapkamers van mij en mijn ouders gelegen zijn. Ik hoor mijn vader rommelen in de badkamer en ik loop door de ‘tussenkamer’, die altijd gefunctioneerd heeft als computer- en verkleedkamer, naar mijn kamer die boven de garage is gelegen. De bruine ribcordbank uit de sixties, die nog uit het eerste flatje van mijn ouders komt, staat er. Bedekt met vrolijk gekleurde kussens. De schuine wanden zijn bedekt met het welbekende Laura Ashley behang en voor de ramen hangen de bijpassende gordijnen. Ik kijk vergenoegd rond en bedenk me dat het jammer is dat ik hier geen foto van kan meenemen naar de toekomst. Ik plof even op de bank en voel de zachte kussens onder mijn vermoeide lichaam. Vervolgens sta ik weer op en wandel de kamer uit richting het toilet.
Even later loop ik langs de fotolijstjes weer naar beneden. In de keuken heeft mijn moeder een glas verse thee op tafel gezet voor mij. Ze veegt haar handen af aan een theedoek en gaat aan tafel zitten. Het is inmiddels bijna tien voor tien en ik neem nog even plaats aan tafel voordat ik richting huis ga.
“Mam”, vraag ik tussen twee slokken door. “Ik mis een paar foto’s. Vooral die leuke van Sandra en mij op haar afstuderen in 1998.”
Mijn moeder trekt wit weg en haar mond veranderd in een smalle streep.
“Waarom vraag je me zoiets?” Met pijn in mijn ogen kijkt ze me aan. Verwijtend bijna. Ik kijk vragend terug. Dan begint er achter in mijn lijf een rotgevoel te ontstaan. Het voelt bijna als een beginnende adrenaline stoot.
“Ik mis gewoon die leuke foto van ons samen. Toen we allebei tegelijk waren afgestudeerd. San als meester in de rechten en ik bachelor P&A. We stonden voor die kroeg in de Jordaan en papa nam die foto.” Ik spreek mijn woorden langzaam uit, terwijl ik mijn moeder vanonder mijn lange wimpers blijf aankijken, haar reactie scannend. Dan zie ik traag een traan uit haar linkeroog over haar wang druppelen. Mijn moeder haalt diep en moeizaam adem en zegt:
“Er is geen foto van jou en Sandra, Sylvia. Sandra is nooit afgestudeerd. Ze is dood.”
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits Creative Commons: Shenghung Lin (Flickr) edited by Tanja Ortmans