Als ik de wc uit kom, zie ik dat Wander zijn lange lichaam voorover gevouwen heeft staan aan het kleine aanrecht.
“Ik dacht, je hebt vast trek. Ik maak even een ontbijtje voor ons.” Zegt Wander, met de punt van zijn mes wijzend naar twee bordjes met boterhammen met kaas.
“Dan kun jij even bijtanken. Je hebt vast wat extra energie nodig nu.” Hij snijdt de boterhammen doormidden en loopt voor mij uit de woonkamer in.
“Pak jij de thee?” Wander maakt met zijn hoofd een knikkende beweging naar de dampende koppen thee op het aanrechtblad.
“Oja,” zeg ik verstrooid, pak de dampende bekers op en loop achter hem aan.
De twee verschillende bordjes, één groen met bruine stippen langs de kant en een gelig met een donkerblauw randje, zet hij op de ronde tafel neer. Ik zet de mokken met thee ernaast. Als ik aan de tafel ga zitten, moet ik even slikken. Ik eet sinds mijn burn-out in 2011 namelijk geen brood meer. En sinds 2012 eet ik plantaardig. Daar voel ik me goed bij, maar voor zover Wander weet, at ik gisteren in ‘De Batavia’ nog alles wat God verboden heeft, spoelde ik dat weg met Rheinessen en rookte ik er Van Nelle Shag als toetje bij.
“Ik heb eigenlijk niet zo’n honger.” Mijn stem klinkt zacht en ik kijk hem met een mengeling van schuldbewustheid en aarzeling aan.
“Hmmm”, zegt Wander, kijkend naar het bruin gestipte groene bordje voor mijn neus. “Okay, dan eet ik jouw broodje op. Ik heb best trek, omdat ik gisteren alleen bier heb gehad als avondeten.” Hij trekt met een scheef lachje zijn schouders op en schuift mijn bordje naar zich toe.
“Dankjewel in ieder geval. Lief van je.” Zeg ik glimlachend. “De thee is heerlijk.” Ik neem er voorzichtig een slokje van. “Ik moet zo ook weer verder, hoor, Wan.”
“Oh, ik dacht dat je van alles hebt meegemaakt en mij daar het een en ander over wilde vertellen.” Wander kijkt me vragend aan met een halve hap kaas nog in zijn mond.
Ik staar in mijn thee en probeer ondertussen te bedenken welke verklaring ik Wander moet geven voor mijn vreemde gedrag van het afgelopen half uur. De thee ziet er donker uit in de schaduwrijke mok en ik moet ineens aan een Spirituele Beurs denken waar ik meer dan tien jaar geleden met een vriendin was. In een afgelegen hoekje van de beurs zat een oude zigeunervrouw en ze vertelde dat ze voor ons de toekomst wilde voorspellen. In haar met rood fluweel bedekte stand, pakte ze de hand van mijn vriendin en las deze. Ik weet niet meer wat ze haar precies heeft verteld, maar wel dat wát ze vertelde uit is gekomen voor haar. Mijn toekomst las de oude vrouw aan de hand van theebladeren in haar porseleinen theekopje. Met haar krakende stem bleek de zigeunerin het behoorlijk bij het rechte eind te hebben. Jeroen en ik zouden trouwen, twee kinderen krijgen en weer scheiden, vertelde ze me destijds. Het gaf me indertijd een onbestemd gevoel en ik maakte dat ik weg kwam van de inktzwarte ogen van de vrouw. Wat zei ze nou toch meer? De bijzondere woorden schieten me ineens weer te binnen. Het was een zin die me lange tijd is bijgebleven, omdat hij zo belangrijk klonk. Profetisch haast. Nu zijn de woorden echter vervlogen naar de krochten van mijn brein. Piramides. En scharen. Dat was het beeld. En zonder dat ik daar enige moeite voor hoef te doen, schiet het me plotseling weer te binnen:
“Als de piramiden elkaar scharen, zal de werkelijkheid zich openbaren.”
Nooit heb ik geweten wat ze bedoelde, maar sindsdien heb ik altijd iets argwanend naar plaatjes van piramides en driehoeken gekeken, me afvragend wat de betekenis was van haar woorden.
De herinnering vervaagt. Het is inmiddels tien voor half acht en de schemer maakt steeds meer plaats voor de dag.
Ik zou Wander kunnen vertellen wat er aan de hand is, maar zou hij me geloven? En stel dat hij me gelooft en zodoende over anderhalf jaar zo voorzichtig naar mijn verjaardagsfeestje toe rijdt dat hij blijft leven. Wat dan? Welke rimpeling in het tijdruimtecontinuüm geeft dat? Zal mijn leven met mijn kinderen dan nog wel dezelfde zijn als het me lukt om terug te komen naar mijn eigen tijd?
“Je moet het hem vertellen. Het moet. Je kunt je eigen vriend, je maatje die je al zo lang kent niet moedwillig ter dood veroordelen.” De stem in mijn hoofd spreekt me dringend toe, terwijl ik als een gek een oplossing probeer te vinden in de dieptes van mijn kopje thee. Ik weet dat ik het hem moet vertellen. Maar dat ga ik niet vandaag doen, besluit ik. Wat ik ondertussen als smoesje ga verzinnen voor mijn aparte gedrag, heb ik alleen nog niet besloten.
“Wander, ik heb inderdaad een rare ochtend gehad.” Ineens springt het antwoord als een duveltje uit een doosje mijn hoofd binnen. “Heb je dat wel eens gehad, dat je zo heftig en intens droomt dat het net echt is?” Met licht gefronste wenkbrauwen kijk ik mijn vriend strak aan. Nou, dat had ik dus vannacht. En zodra ik wakker werd vanochtend leek het allemaal zo ontzettend realistisch.”
“Wat droomde je dan precies?” Wander kijkt me oprecht geïnteresseerd aan.
“Het was echt zo apart. Ik droomde gewoon dat ik ineens vijftien jaar verder in de tijd was. Het was 2014 in mijn droom en ik woonde in Wormer.”
“Serieus! Wat cool, vrouw! Ik zou ook wel willen weten wat de toekomst voor mij in petto heeft. Nu snap ik dat je zo van slag was over dat jaartal zo-even. Jeetje, dat zo’n droom nog zo na kan denderen hè?” Mijn vriend kijkt me opgetogen aan en slaakt een diepe zucht. “Wat droomde je nog meer?”
“Nou”, ga ik aarzelend verder, “Jeroen en ik hadden twee kinderen gekregen, een jongen en een meisje en we waren een paar jaar terug gescheiden. Jeroen woonde ook in Wormer en we hadden allebei een andere partner.”
“Ik kan me er niets bij voorstellen. Jeroen en jij uit elkaar. Jullie zijn natuurlijk wel een beetje een raar stel”, grinnikt Wander. “Maar gescheiden joh. Ongelooflijk.”
“Ja dat was me wat. En dan word je dus wakker, terwijl je nog helemaal denkt dat het 2014 is. Dat had ik vroeger ook wel. Dan droomde ik dat ik een berg snoep op mijn nachtkastje had. En als ik dan overeind kwam om een snoepje te pakken, werd ik wakker en was alles weg. Ik greep dan in het luchtledige met mijn kinderhandje. Daar was ik dan echt van slag van de rest van de dag.” Ik neem een slok thee.
“Dat had ik vroeger ook. Dromen dat je vader of moeder dood gaat en dan word je met een schok wakker midden in de nacht en huil je tranen met tuiten, omdat het allemaal zo echt lijkt.”
Ik knik en kijk Wander aan. Hij snapt precies wat ik bedoel. Alleen is het bij mij net andersom. Ik word wakker in het verkeerde jaar. Mijn huidige waaktoestand is de droom waar ik als de donder uit moet zien te ontsnappen. Terug naar het heden.
“Droomde je ook nog wat over mij?” Wander houdt zijn hoofd iets schuin als hij het me vraagt en neemt vervolgens een grote hap van zijn broodje. “Dat vraag ik even specifiek, omdat je zo van slag leek toen je me zag. En moest huilen enzo.”
Ik slik en staar weer in het bruine duister van mijn theekopje in de hoop daar de noodzakelijke en intelligente antwoorden te vinden die ik nu nodig heb.
Lees HIER het volgende deel >>>
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo and Painting Credits and Copyright: Cheryl Grayum (Flickr) (Creative Commons Liscence)