Waar ik over droomde weet ik niet precies meer, maar flarden warrige droombeelden schieten nog na langs mijn geestesoog om dan te verwaaien naar ergens ver weg in mijn brein. Ik word wakker en voel de software van mijn persoonlijkheid aanslaan. En op het moment dat dat gebeurd, weet ik dat het mis is. Het is helemaal mis. Het bed waarin ik wakker word is te zacht, de ruimte te benauwd en zodra ik mijn ogen open, zie ik niks dan duisternis. Mijn kamer hoort niet helemaal donker te zijn. “Waar is mijn raam, waar is mijn vertrouwde slaapkamerschemer?” Schiet het door mijn hoofd. Mijn hart begint als een razende te roffelen in mijn borst en ik voel de paniek mijn keel inschieten. “In Godsnaam, waar ben ik?”, fluister ik in gedachten. Ik durf mezelf niet te bewegen op dit te harde bed. De nacht voelt kouder dan normaal op wat een vroege ochtend in april zou moeten zijn. Met mijn ogen wijd opengesperd lig ik op mijn rug. Ik weet absoluut zeker dat ik niet in mijn eigen bed lig. Maar als ik niet in mijn eigen bed lig, waar lig ik dan? En hoe kom ik hier? Ik merk op dat ik in ieder geval niet ben vastgebonden en dat ik mijn lichaam helemaal kan voelen. Ik ruik een vagelijk bekende geur van lang geleden die ik niet thuis kan brengen. Als ik me eindelijk durf te bewegen en mijn linkerhand uitsteek, raak ik een houten wand aan. Mijn oppervlakkige ademhaling gaat nu zo snel dat ik mijn rechterhand voor mijn mond hou om niet te luidruchtig te zijn. “Ik weet niet waar ik ben. O God, ik weet niet waar ik ben. Ik ben wakker geworden op een onbekende plek.” Ik vraag me af of ik nog droom, maar het harde, koude hout van de muur vertelt me dat ik helemaal wakker ben.
Gisteravond ben ik gewoon gaan slapen in mijn eigen bed met mijn eigen man naast me. Rond een uurtje of elf, nadat ik mijn twee kinderen in bed had gestopt, ze hun verhaaltjes had voorgelezen en nog even de keuken had opgeruimd. In mijn eigen slaapkamer, waar het zachte licht van de tuinlampjes altijd vriendelijk door het gordijn heen schijnen. In het stikdonker van deze volkomen vreemde omgeving, kom ik langzaam overeind. “Waar is mijn mobiel? Hoe laat is het?” Hoor ik mezelf denken. Ik kijk naar rechts omdat ik daar een heel flauw lichtschijnsel zie. Mijn ogen beginnen nu te wennen aan het donker en tot mijn nog grotere schrik merk ik dat er iemand naast me ligt. Mijn man? Ik weet het niet. De man ligt rustig te slapen, hoor ik aan zijn ademhaling. Ik durf hem niet aan te raken. Ik spits mijn oren om te proberen te horen of deze man klinkt als mijn eigen man. Ik hoor zijn rustige ademhaling en blijf kijken naar de contouren van zijn lichaam, die vagelijk beginnen te verschijnen aan mijn aan het duister wennende ogen. Dit is niet mijn man. En toch komt de schaduw net als de geur die in de kamer hangt, me bekend voor. Ik sta heel voorzichtig op en stap over hem heen, bang om hem wakker te maken. Omdat het bed tegen de linkermuur aan staat, kan ik alleen van het bed afstappen aan zijn kant. Mijn voeten raken de koude vloer die duidelijk is bedekt met linoleum. Er is misschien 30 centimeter ruimte aan deze kant van het bed en zodra ik het hoekje om loop naar het kleine beetje licht in de deuropening van de slaapkamer, dringt de verpletterende werkelijkheid tot me door. Mijn hart gaat nog harder kloppen en ik moet mijn best doen om niet in paniek te raken. Ik steek mijn hand uit om de plastic harmonicadeur wat verder open te schuiven om me dan langzaam om te draaien naar de slapende man achter me. Het gedimde licht van de lantaarnpalen buiten valt de slaapkamer binnen en ik zie mijn ex-man Jeroen liggen. Hij slaapt rustig en onverstoorbaar verder, ondanks het flauwe licht dat op zijn gezicht valt. Ik sla de palm van mijn linkerhand voor mijn mond om een zachte snik te onderdrukken. “Dit kan niet, dit kan niet waar zijn, ik kan hier niet zijn. Of ik droom, of iemand heeft ons hier neergelegd. Hoe kan dit? Wat doe ik hier? Wat doen wij hier?”
Hijgend van angst sluip ik stilletjes de slaapkamerdeur uit en stap de woonkamer in waar het koude zeil van de slaapkamer, overgaat in het hoogpolige tapijt van de woonkamer. De woonkamer ligt gehuld in de roerloze, rustige sluier van de nacht en de contouren van de meubels zijn angstwekkend vertrouwd. Ik sta daar bibberend, met blote voeten, gehuld in een onderbroek en T-shirt met korte mouwen in de woonkamer van mijn oude studentenhuis. Het huis waar mijn ex-man Jeroen en ik jarenlang hebben gewoond gedurende onze studies en aan het begin van onze carrière. Van 1995 tot het begin van deze eeuw, woonden we in dit oude, tochtige pandje aan de Zaan. Een jaar na ons vertrek is het huisje gesloopt en heeft de eigenaar er een kantoorpand neergezet. In de jaren na ons vertrek heb ik nog vaak over dit huisje gedroomd. Hoewel het huis stokoud, ijskoud en rijp voor de sloop was, hebben we er wel fijn gewoond. Het had een hoog plafond en mooie, grote ramen over de hele straatlengte. Aan de rechterkant van de grote kamer hadden we een gezellige zithoek gemaakt met mijn banken van ribcord, die ik ooit tweedehands op de kop had getikt. De oude TV stond op een zelf in elkaar getimmerd houten kastje en de hoek werd afgemaakt door een eikenhouten bielzen tafel uit de seventies. Een salontafel die ik in 1993 kreeg van een ex-vriendje. Tegen de gehele linkerwand van de kamer hadden we van zes grote kasten een lange boekenkast gemaakt om onze meer dan duizend boeken in te kunnen stallen. Daarvoor stond onze gezellige, ronde eettafel met daaroverheen het vertrouwde, Franse tafelkleed dat mijn ouders ooit voor me meenamen uit de Provence. En dit verleden, dat wat ooit was in mijn leven vijftien jaar geleden, staart me nu ineens vanuit het halfduister aan. Ik sla mijn handen voor mijn ogen in de hoop dat als ik mijn handen weer weghaal, de wereld weer normaal zal zijn. Maar de wereld is niet normaal in deze nacht. Hoe rustig deze nacht ook voelt, ik weet niet wat er aan de hand is en wat er is gebeurd met Jeroen en mij.
“We zijn vast gedrogeerd, ontvoerd en in ons nagebouwde oude huis gelegd. Misschien probeert iemand een grap met ons uit te halen in de hoop de verstandhouding tussen ons te verbeteren” De gedachten overvallen me als een onstuimige polderwind en ik voel een traan uit mijn rechteroog op mijn wang vallen. Na ons in rap tempo in de afgrond verdwijnende huwelijk en onze echtscheiding in 2008 heeft onze verstandhouding ups en downs gekend. De eerste jaren na de scheiding gingen Jeroen en ik nog wel door een deur en waren er momenten van ouderwetse gezelligheid. Maar sinds een jaar of vier is daar tot mijn verdriet niets meer van over. Onze kinderen wonen de helft van de tijd bij hem en de helft van de tijd bij mij en onze huizen staan nog geen kilometer van elkaar af . Niets staat ons in de weg om gewoon als vrienden door het leven te gaan, maar Jeroen wil daar absoluut niets van weten. En nu ligt hij daar achter mij in onze oude slaapkamer vredig te slapen alsof er niets aan de hand is. Alsof de tijd heeft stilgestaan. Mijn overpeinzingen veranderen niets aan het feit dat wij hier op mysterieuze wijze plotseling zijn verschenen. Op deze plek die niet meer zou moeten bestaan. De gedachte dat iemand ons hiernaartoe heeft ontvoerd en gedrogeerd in mijn achterhoofd houdende, blijf ik stil op de drempel van de woonkamer staan. Ik weet niet wie er wellicht nog hier is die iets kwaads in de zin heeft.
Copyright © 2015 Tanja Ortmans
Disclaimer: Elke overeenkomst met bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten berust op louter toeval. Alle personages, gebeurtenissen, plaatsen en entiteiten zijn fictief en verhouden zich op geen enkele manier tot een werkelijkheid van bestaande personen -in leven of overleden-, gebeurtenissen, plaatsen of entiteiten.
Photo credits go to Driscoll (Morguefile)